Homoseksualiteit werd door psychiaters rond de
jaren 50 en decennia daarna als een afwijking gezien. De Nederlandse
Vereniging voor Psychiatrie (NvPP) betuigt nu spijt voor het leed dat
dit stempel heeft veroorzaakt bij LHBTIQ’ers.
Voorzitter Niels Mulder sprak vandaag op het congres van de NVvP een spijtbetuiging uit.
De psychiaters staan daarmee stil bij het leed dat in het verleden is
ontstaan bij LHBTIQ’ers door het ‘als een ziekte bestempelen van hun
seksuele- en genderidentiteit door de psychiatrische beroepsgroep. De
NVvP erkent deze zwarte bladzijde uit de geschiedenis en committeert
zich aan LHBTIQ-sensitieve zorg.’
Emoties en herinneringen
De spijtbetuiging maakt veel los bij Judith
Schuyf. “Alleen al de ideeën die in de psychiatrie waren zorgden ervoor
dat de stemming over homoseksualiteit in de jaren 50 tot 70 heel
negatief was, vertelt de 72-jarige historicus en activist.
Daar kwam volgens haar dan nog eens bij dat destijds de wettelijke meerderjarigheid bij homoseksueel contact 21 jaar was, terwijl die leeftijd bij heteroseksueel contact 16 jaar was. “Vooral jonge mannen die werden gearresteerd omdat ze seksueel contact hadden, kwamen bij de psychiater terecht”, weet ze. En ook vrouwen ‘die wilden weten wat er met ze aan de hand was’.
‘Heel erg geraakt door verhalen’
Voor haar boek ‘Oud roze’ interviewde
Schuyf een kwart eeuw geleden 60 oudere homoseksuele mannen en vrouwen.
“Zowel bij de mannen als de vrouwen zaten mensen die met de psychiatrie
in aanraking waren gekomen”, blikt ze terug. “Ik heb die interviews nu
weer eens zitten lezen en ben heel erg geraakt. Het heeft de levens van
die mensen ongelofelijk negatief beïnvloed.”
Zelf is ze de dans ontsprongen: “Toen ik
mijn ouders vertelde dat ik op vrouwen viel, zeiden ze meteen: ‘Hadden
we dat maar eerder geweten, dan hadden we je naar de dokter gestuurd.’
Maar ik was toen al 20 en buitengewoon weerbaar, dus dat was een
gepasseerd station.”
‘Aversie-therapie’ en castraties
Als ze wel was doorverwezen had ze als
lesbische vrouw waarschijnlijk het advies gekregen om te trouwen met een
man, omdat het dan wel goed zou komen. Maar er waren ook psychiaters
die gebruik maakten van de zogenoemde ‘aversie-therapie’, zegt Schuyf.
“Iemand moest dan een homoseksuele fantasie voor de geest halen en kreeg
vervolgens een braakmiddel.”
In katholieke instellingen ging men nog een
stap verder, vertelt de historicus. Daar werden namelijk verplichte
castraties gedaan om homoseksuele mannen te ‘genezen’. Ze noemt die
castraties ‘de ergste kant van het verhaal’.
Hoeveel zin heeft een verbod op omstreden ‘homogenezing’? ‘Het is in elk geval een goed signaal’
‘Frame was heel invloedrijk’
Los van het leed door dit soort
behandelingen ziet Schuyf een breder effect van de psychiatrische
‘ziekte’-bril. “In de interviews die ik maakte, lees je hoe enorm
beperkt die mensen zijn geweest door de sociale omgeving. Het frame
vanuit psychiatrie en psychologie van homoseksualiteit als ziekte is
daarin heel invloedrijk geweest.”
Ze wijst erop dat transseksuelen altijd
naar een psychiater werden gestuurd. “En nu nog steeds”, voegt de
activist er aan toe. Dat er nu door de NVvP spijt is betuigd, is volgens
haar dan ook niet meer dan terecht.
Het ‘ziekte’-stempel van psychiaters heeft de levens van LHBTIQ’ers decennialang beperkt
Ook positieve bijdrage aan emancipatie
Socioloog aan de Universiteit van Amsterdam
David Bos vindt het goed dat de psychiaters nadenken over het leed dat
in de geschiedenis van het vak teweeg is gebracht. Maar hij vindt dat je
geen karikatuur moet maken van de psychiatrische blik op
homoseksualiteit. “Psychiaters hebben in Nederland ook heel veel goeds
gedaan voor de homo-emancipatie.”
Bos wijst daarbij naar de ‘befaamde
radiopraatjes’ die psychiater Kees Trimbos in de vroege jaren 60 hield
over seks. Trimbos zette zich daarbij ook in voor de acceptatie van
homoseksualiteit in katholieke kringen. Het COC gaf de radiopraatjes
zelfs uit als aparte brochure, benadrukt hij.
‘Mensen niet onterecht kopschuw maken’
En al in 1951 promoveerde Coen van Emde
Boas – later bekend als hoogleraar seksuologie – op een proefschrift
waarvan een hoofdstuk was gewijd aan het ontrafelen van de
maatschappelijke oorsprong van wat we tegenwoordig homofobie noemen,
geeft Bos als vroeg voorbeeld.
“Het is belangrijk om deze invloed ook te
laten zien”, vindt de socioloog. Het moet volgens hem namelijk niet zo
zijn dat LHBTIQ’ers denken dat de psychiatrie hen niet serieus neemt:
“Want dat zou mensen ten onrechte kopschuw kunnen maken als ze hulp
zoeken.”info
Historische excuses van psychiater Piet Kuiper
De spijtbetuiging van de
Nederlandse psychiaters is opvallend genoeg niet helemaal nieuw. Al in
1981 bood Piet Kuiper, destijds een beroemde psychiater, zijn excuses
aan. Kuiper stond onder meer bekend om zijn theorie dat homoseksualiteit
een neurotische afwijking was, waar mensen van af moesten zien te
komen.
Lode Wigersma (71) was in die tijd student geneeskunde
en verbaasde zich over ‘de meest idiote dingen’ die Kuiper over
homoseksualiteit stelde. In het medische faculteitsblad schreef hij
daarom een kritisch stuk over diens ideeën. En tot zijn verbazing gaf de
psychiater hem gelijk: “Kuiper schreef dat hij destijds de dingen niet
goed had gezien en dat zijn ideeën niet meer geldig zijn.” Daarna kwam
Kuiper naar het COC om voor een volle zaal met homo’s en lesbiennes zijn
excuses te maken.
Deze maand is een biografie over Kuiper
(1919-2002) verschenen. Biograaf Koen Hilberdink kreeg toegang tot de
dagboeknotities van de psychiater en daar staat onverbloemd in dat
Kuiper zelf worstelde met seksuele gevoelens voor mannen. Hij had
verhoudingen met mannen (en vrouwen) en ging meerdere keren in
behandeling hiervoor.
Het Nederlands Instituut voor Militaire Historie gaat onderzoek doen naar de ondergang van de Van Imhoff, een Nederlands koopvaardijschip met aan boord 477 Duitse geïnterneerden dat op 19 januari 1942 als gevolg van een Japans bombardement voor de kust van Sumatra zonk. De Nederlandse bemanning had op last van hogerhand het schip en zijn gevangenen zonder adequate reddingsmiddelen achtergelaten. 411 geïnterneerden verdronken. Het is goed dat het NIMH onderzoek gaat doen. Hopelijk kunnen ze meer licht werpen op de schuldigen. Het marinecommando bleef tot nu toe buiten schot, zo zijn er tal van straten in Nederland nog genoemd naar de commandant admiraal Helfrich. Het NIMH meldde in zijn persbericht voorts dat het onderzoek er vooral komt op verzoek van en ten behoeve van de nabestaanden: kinderen en kleinkinderen van de slachtoffers. Dit bericht suggereert ten onrechte dat iedereen aan boord kinderen had. Voor de overigen, de kinderlozen, de homoseksuelen, is deze waarheidsvinding kennelijk niet van belang. Ik doe hier recht aan één van deze homoseksuelen: de kunstenaar Walter Spies.
Walter Spies op Bali
Bali is een geliefde vakantiebestemming en zeker niet alleen onder homoseksuelen. Al in het begin van de jaren twintig van de vorige eeuw, dus binnen een decennium na de zeer wrede ‘pacificatie’ van het zuidelijk deel van het eiland door de Nederlandse troepen, werd het als ‘het aardse paradijs’ beschreven. Vrijwel meteen kwamen er toeristen, die niet uitgekeken raakten op de fraaie natuur, de veelkleurige religieuze uitingen, de vriendelijke bevolking. Het feit dat die bevolking fysiek niet onaantrekkelijk was en bovendien vaak schaars gekleed rondliep droeg hier zeker aan bij. De Balinese vrouwen liepen overdag met ontbloot bovenlijf wat het eiland al vroeg de reputatie van een zekere zondigheid verleende. Het verschil tussen homo- en heteroseksualiteit was er naar verluid niet bekend. Het eiland trok dus ook al vroeg homoseksuele mannen.
Een van hen was de veelzijdige kunstenaar Walter Spies. Voordat Spies in 1927 naar Bali verhuisde had hij al een deel van zijn ‘exotische’ leven achter de rug. Geboren in 1895 in Moskou als derde kind van de Duitse vice-consul groeide hij op in Rusland. Thuis werd uitbundig gemusiceerd door zijn ouders en tante. Op zijn 15e werd ‘Walja’ zoals hij in de familie heette, naar thuisstad Dresden gestuurd om een Duitse schoolopleiding te volgen. Hij was met vakantie in Rusland toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak en werd daar in 1915 als potentiële vijandelijke soldaat geïnterneerd. Hij had het in het dorp midden in de natuur niet slecht. Evenals de twee latere keren in zijn leven dat hij opgesloten zat, wist hij tekenmateriaal te bemachtigen. Ook hoorde hij de lokale liedjes en volksverhalen van de Russische boeren. Zijn leven lang bleef hij tekenen en schilderen, muziek en dans volgen. Sterker nog, omdat hij snel afgeleid was door andere mensen en gebeurtenissen in zijn leven zouden deze perioden van (semi-) gevangenschap steeds een rustpunt vormen, waardoor hij tot zijn sterkste werk kwam.
Homoseksualiteit.
Spies was zich kennelijk al jong bewust van
zijn homoseksualiteit. Nog in Dresden als tienjarige werd hij onder de vleugels
genomen van zijn neef Robert, die op dat moment een relatie had met de
kunstenaar Sascha Schneider, illustrator van o.a. de Winnetou-romans van Karl
May. Neef Robert zou een belangrijke rol gespeeld hebben bij het ontdekken van
Walja’s homoseksualiteit. Robert sneuvelde in de eerste wereldoorlog.
Na zijn terugkeer naar Dresden na de Russische internering leerde hij interessante moderne schilders kennen zoals Kokoschka en Otto Dix. Via zijn liefde voor de muziek ontmoette hij nieuwe vrienden, musici, en via hen ook filmmakers en acteurs, zoals Conrad Veidt, de hoofdrolspeler van het eerste ‘Schwülendrama’ Anders als die Anderen, en diens vriend de filmregisseur Friedrich Wilhelm Murnau. Binnen enkele weken in 1920 werden Walter en de zeven jaar oudere Murnau een paar. Murnau, die eigenlijk Plumpe heette had zijn naam veranderd na zijn ontmoeting met de dichter Hans Ehrenbaum-Degele op wie hij smoorverliefd was geraakt. Ze betrokken de villa van Ehrenbaum-Degele in het chique villadorp Grunewald in het westen van Berlijn bij de Wannsee. De moeder van Ehrenbaum had daar geen bezwaar tegen. Maar ook Ehrenbaum sneuvelde en vijf jaar later ging Walter Spies met Murnau in Grunewald wonen, wat voor mama Degele kennelijk ook geen probleem was. De volgende jaren assisteerde hij Murnau bij de decors en muziek van diens films en werd onderdeel van de Berlijnse cultuurset, feesten en al. Daar werd het toch wat te druk. In de volgende jaren verbleef Walter veel op het waddeneiland Sylt. In de rustige omgeving daar kwam hij eindelijk tot schilderen en met succes. Aan zijn werk is te zien dat hij zeer beïnvloed werd hij door het geheimzinnige fijnschilderwerk van ‘le douanier’ Rousseau.
Spies naar Indië
In het voorjaar van 1923 verbleef Spies enige tijd in het huis van Nederlandse kunstvrienden in Amsterdam. Het Stedelijk Museum stelde een aantal schilderijen van hem ten toon. In Amsterdam zag Spies voor het eerst schilderijen waarop de landschappen in Nederlands Indië waren afgebeeld en hij werd meteen nieuwsgierig naar dat land. Het zou de rest van zijn leven bepalen. Omdat hij weer eens geen geld had, monsterde hij in 1923 aan op de Hamburg. In de haven van Tandjong Priok verliet hij met een smoes het schip en nam de benen naar het binnenland. Hij zou nooit meer in Europa terugkeren.
Al vanaf de 17e eeuw hadden kunstenaars belangstelling voor de (voormalige) kolonie Nederlandsch-Indië. Ze beeldden al dan niet in het voetspoor van de koloniale autoriteiten, de kleurrijke exotische landschappen, mensen en dieren af. Niet dat dat makkelijk was: het was een hele reis en de omstandigheden waren niet bevorderlijk voor de schilderkunst. De schilders hadden vooral moeite met het weergeven van het Indische licht en het welige tropische groen. Een van de landschapsschilders merkte op dat het niet zozeer was dat hij de ‘zeer sterke groenen’ zou kunnen maken die nodig waren om de intense kleurenpracht weer te geven, ‘maar het ongeluk wil dat bijna al de sterke gelen die hij daarvoor nodig heeft, zeer spoedig zwart worden’ door het licht en de meerdere zuurstof.
Tot Spies op het toneel verscheen werkten de kunstenaars in Indië, zowel degenen die vanuit Nederland afgereisd waren als degenen die in Indië geboren waren, volgens westerse maatstaven. Spies zocht de omgang met de lokale bevolking – kunstenaars die volgens de Balinese traditie werkten en vooral houtsnijwerk en (muur) schilderingen vervaardigden. Ook was hij zeer geïnteresseerd in de Balinese muziek. Hij ontwierp een notensysteem waarmee de gamelan muziek opgeschreven kon worden. Hij bestudeerde en beschreef Balinese dansen. Hoewel hij dus veel contact met de lokale bevolking had, lag het in de aard van het koloniale systeem dat het aanvankelijk om de hoogste lagen van de Indische klassenmaatschappij ging. Dat was al zo geweest op Java, waar hij de eerste jaren verkeerde, en als eerste westerling als muziekmeester in de kraton (paleis) van Djokjakarta ging werken. Van de Hollanders moest hij weinig hebben, die hij onsympathiek, kleinburgerlijk en dom vond.
In 1927 verhuisde Spies naar Bali. Op Bali
probeerde hij een synthese te bevorderen tussen de traditionele Balinese
kunsten en een modernere benadering, die ook aantrekkelijk was voor betalende
westerse toeristen, maar de toeristenkitsch vermeed. Hij ging samenwerken met
verschillende lokale kunstenaars. Hun namen verraden dat zij uit de hoogste
klassen van Bali afkomstig waren. Zelf raakte hij ook geïnspireerd door het
verhalende in de traditionele Balinese kunst, waardoor zijn schilderijen vaak
meerdere perspectieven en verdwijnpunten in het beeld verenigen. De
schilderijen zijn zeer fijn en kleurrijk geschilderd, realistisch, bijna surrealistisch
soms. Zo droeg Spies bij aan de mythe van Bali als paradijs, maar hij deed zijn
best om de authenticiteit van de kunst intact te laten, in tegenstelling tot de
souvenirwinkeltjes die steeds meer snel geproduceerde rommel verkochten
aangepast aan de Europese en Amerikaanse smaak.
Spies liet zich niet weerhouden door het feit
dat hij vrijwel constant zonder geld zat en ontwikkelde de wildste plannen. Al
in 1925 was hij een van de oprichters van het Bali museum in Denpasar, samen
met de eveneens homoseksuele Nederlandse schilder/tekenaar Rudolf Bonnet. Bonnet
woonde een tijd in Ubud, in het huisje waar ook Spies een aantal jaren had
gewoond. Ubud is nog steeds het centrum van al dan niet artistieke
kunst(nijverheid) op het eiland. Daarna bouwde Spies een huis in de bergen, iedere
keer een stukje als er weer wat inkomsten waren. Het huis is nog steeds te huur
voor toeristen. In dat huis waren niet alleen talloze buitenlandse bezoekers
welkom, zoals Charlie Chaplin en de in die tijd zeer bekende schrijfster Vicky
Baum, de rijke Barbara Hutton, de anthrolopologe Margaret Mead, de homoseksuele
schrijver Noel Coward maar ook ontelbare dieren. Op een zeker moment woonden er
honderden dieren in en om het huis: een neushoornvogel, drie witte kakatoes,
een maraboe, papagaaien, een jonge adelaar, twee honden, drie reuzenpythons,
een ree, apen, leguanen, otters, vissen, insekten. Spies was dol op zijn dieren
en miste ze erg wanneer hij op reis was.
Om bij te verdienen schreef Spies een brochure
over Bali voor de Koninklijke Pakketvaart Maatschappij, die vrijwel een
monopolie had op de aanvoer van toeristen, en hij verhuurde zich als gids aan rijke
toeristen voor 25 gulden per dag (een behoorlijk bedrag in die tijd).
Met de filmer Victor baron Von Plessen werkte
hij mee aan een film over Bali getiteld Island of Demons. Uit de beschrijving
blijkt dat de film vol homo-erotische fantasieën zat zoals krachtige gespierde
mannen en jongens die op fallische stokpaardjes reden. Spies vond vooral de
verschillende dansen voor mannen vol van erotiek.
Spies richtte samen met Rudolf Bonnet en de Cokorda
Gde Raka Sukawati van Ubud en de beroemde kunstenaar I Gusti Nyoman Lempad de
kunstenaarsorganisatie Pita Maha op die ten doel had de bevordering van kwalitatief
hoogstaande kunst door lokale kunstenaars te laten vervaardigen en te verkopen.
Jonge lokale kunstenaars uit de dorpen kregen een opleiding tot schilder of
houtsnijder en konden zo hun producten verkopen.
Arrestatie
De contacten die Spies met de Balinezen onderhield leidde tot ongenoegen bij de Nederlandse bestuurders. Men zocht een stok om de hond te slaan en vond die in de contacten tussen Spies en diverse Balinese jongens. Op het eiland zelf werden die niet als problematisch gezien, een jongen werd vanaf zijn twaalfde in staat geacht tot seksueel contact, en Spies lijkt zich voornamelijk aangetrokken te hebben gevoeld tot oudere jongens. Naar de huidige strafwet geen probleem, maar Nederlands-Indië volgde de Nederlandse wetgeving, en daar heerste art. 248bis, die de grens voor homoseksueel contact boven de 21 jaar legde. In de puriteinse door de VS beïnvloede literatuur wordt tegenwoordig gesuggereerd dat Spies een pedoseksueel was, en de jongens seksueel uitbuitte, maar daar is verder weinig bewijs voor.
Toen in 1938 het zogenaamde ‘Indische
zedenschandaal’ speelde, was Spies er echter gloeiend bij. Een artikel dat in 1936
in een roddelblad uit Batavia verscheen vestigde de aandacht op de toenemende
homoseksuele contacten in de kolonie, waar ook hoge ambtenaren bij betrokken
waren. Half november kreeg de politie informatie over een man die homoseksuele
betrekkingen zou hebben onderhouden. Hij werd gearresteerd en noemde namen van
anderen. Mogelijk werden uiteindelijk meer dan 200 mannen in heel Indië
gearresteerd, Europeanen, Indo-Europeanen, Chinezen en Indonesiërs. Ook Spies werd
gearresteerd en zat negen maanden in de gevangenis, waar hij door de steun van een aantal
vrienden weer schildermateriaal ontving. In de gevangenis werd Blik door de palmen geschilderd.
Tweede Wereldoorlog.
Met het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog zat Spies in een moeilijk parket. Hij woonde al zo lang in Nederlands-Indië dat hij zich niet meer Duits voelde, en eigenlijk graag Nederlander wilde worden. Helaas kwam dat er niet meer van. Na de Duitse overval op Nederland op 10 mei 1940 werden alle Duitsers in de Nederlandse gebieden gearresteerd als vijandige vreemdeling, 3000 personen, rijp en groen door elkaar: nazi’s en tegenstanders van het regime. Ook Spies werd opgepakt en gedurende 20 maanden op Java en Sumatra geïnterneerd. Na de Japanse aanval op Nederlands-Indie op 7 december 1941 voltrok zich een drama. De gevangenen werden op transport naar Ceylon gezet. De dag nadat het schip Sumatra op 19 januari 1942 had verlaten werd het door de Japanners getorpedeerd. De Nederlandse bemanning liet de gevangenen in de steek op het schip Van Imhoff. De Hollanders vertrokken in de reddingboten en weigerden Duitsers die in het water sprongen eruit te halen. Ook Spies verdronk.
Spies nu wel vergeten
Spies was in Nederland (en de VS) veel bekender als kunstenaar dan in zijn vaderland. Daar is nu pas onlangs een biografie in het Duits verschenen van de hand van de filmregisseur Michael Schindhelm. Een nogal filmisch geschreven biografie, wat het niet makkelijk lezen maakt, en zonder voetnoten. Schindhelm wil het boek ook als basis voor een film gebruiken. Duidelijk is dat zijn biografie zeer schatplichtig is aan het boek van de Nederlandse kunsthistoricus Hans Rhodius Schönheit und Reichtums des Leben, Walter Spies uit 1964. Schindhelm heeft wel een aardig filmpje over Spies gemaakt dat op YouTube te bekijken valt. Overigens bevindt er zich geen enkel schilderij van Spies in een openbare Nederlandse collectie. Wel werden in het begin van de jaren tachtig van de vorige eeuw kort achtereen twee overzichtstentoonstellingen van zijn werk in Nederlandse musea gehouden. Er werd zelfs een documentaire gemaakt die door de NOS werd uitgezonden. Spies heeft slechts een klein oeuvre aan schilderijen nagelaten – hij zette zich pas aan het werk als hij weer eens financieel aan de grond zat. De schilderijen en de vele tekeningen die hij maakte, halen tegenwoordig recordbedragen op de veiling. Als hij al homoerotische schilderijen maakte zijn die niet meer te achterhalen.
Judith Schuyf
Dit artikel verscheen in december 2020 in Gay news. Hier zijn ook meer illustraties opgenomen.
Gary L. Atkins, Imagining Gay Paradise: Bali, Bangkok, and Cyber-Singapore. Hongkong 2012
Wim Bakker, Visual arts in Bali. A century of change. Eindhoven 2018
Nigel Barley, Island of Demons. Singapore 2009
Koos van Brakel e.a., Indië omlijst. Vier eeuwen schilderkunst in Nederlands-Indië.
Amsterdam 1998.
Frans Leidelmeijer, ‘De vervolging van
homoseksuelen in Indië in 1938’, Indische
letteren 22, 2007, 51-57.
Rhodius, Hans, Schönheit und
Reichtum des Lebens, Walter Spies.
Den Haag 1964. (uitgave is moeilijk antiquarisch aan te komen; de Koninklijke
Bibliotheek heeft een exemplaar dat daar in te zien is)
Ross, Leo, ‘Apa boleh boewat? Wat kun je er
aan doen? Briefkaarten van Walter Spies’ Indische
letteren 15, 2000, 7-24.
Michael Schindhelm, Walter Spies. Ein exotisches Leben. München 2018.
Op 3 augustus en 8 oktober 2021 zijn (mede ter gelegenheid van het 75 jarig bestaan van COC Nederland) in totaal negen struikelblokken gelegd voor homoseksuele joden en verzetsmensen. We doen dit om de herinnering levend te houden aan mensen die aantoonbaar vervolgd zijn om wat zij deden en wie zij waren. Acht van de negen hebben dat met de dood moeten bekopen. We leggen struikelblokken voor hen bij hun laatst bekende adres, wat niet altijd makkelijk te vinden was, omdat sommigen als ongehuwden en/of onderduikers geen permanente woning hadden. Zes mensen van deze negen waren joods, vier zaten in het verzet (1 was joods en zat in het verzet)
Wanneer je iemands naam noemt zal die niet
vergeten worden en voortleven. Van de ruim 100.000 joden die tussen 15 juli
1942 en 13 september 1944 vanuit Westerbork naar de vernietigingskampen
gedeporteerd werden moeten –zuiver statistisch gezien- er zeker rond de duizend
een niet-heteroseksuele voorkeur gehad hebben.
De Amsterdamse politie hield voor de oorlog al
lijsten bij van personen die men verdacht van homoseksuele contacten of die
eerder opgepakt waren wegens homoseksuele contacten. Er werd op dat moment niet
veel mee gedaan. Maar dat veranderde: meteen in 1940 werd homoseksualiteit onder
mannen strafbaar gesteld door de bezetter door middel van een Verordening van de Rijkscommissaris.
Het Algemeen Politieblad van 7 mei 1942 meldde
dat Joodsche verdachten van overtredingen van Verordeningen van den Rijkscomissaris en beschikkingen van den Commissaris Generaal voor de Openbare veiligheid
altijd ingesloten moesten blijven
en ter beschikking SD.”
De joodse mannen voor wie stolpersteine zijn gelegd stonden in het politieregister omdat zij al eerder in aanraking met de politie als homoseksueel waren geweest vanwege het zoeken van seksuele contacten op openbare waterplaatsen en in besloten huizen. Hen werd hen vooral verweten dat zij seksueel contact zochten met ‘arische’ jongemannen.
Een kwalijke rol speelde de Amsterdamse brigadier Jasper Van Opijnen, die al sinds 1920 voor de zedenpolitie de Amsterdamse homoseksuelen in de gaten hield. In de maanden juli en augustus 1942 begon de vervolging van Joden serieus vorm te krijgen. Van Opijnen pakte verschillende homoseksuelen op van wie hij de namen en voorkeuren via eerdere ‘vergrijpen’ kende: 6 juli werd de 68jarige Isaac Metzelaar thuis gearresteerd. Eind augustus werden drie joodse mannen op het bureau ontboden. Samuel Hoepelman, Salomon Lam en Isaac Walvisch. De joodse costumiere Mina Sluyter werd aangegeven door een buurvrouw en ontboden op het bureau. Haar werd seksueel contact met een ‘arische’ vrouw verweten. Zij zijn de eersten die dit overkwam.
Conform de circulaire van 7 mei werden zij door
de politie meteen in bewaring gehouden, zoals uit het politierapport valt op te
maken. Daarna werden ze doorgezonden naar de SD. Opvallend is de snelheid
waarmee ze van de SD doorgestuurd werden naar Westerbork dat pas net als
verzamelplaats voor Nederlandse Joden functioneerde. Vervolgens werden
ze vrijwel meteen naar de vernietigingskampen gedeporteerd, waar zij
binnen enkele maanden vermoord werden, soms zelfs binnen enkele weken. Hun
homoseksualiteit zorgde er dus voor dat hun toch al geringe overlevingskans nog
kleiner werd.
Omdat zij de eerste homoseksuele joden in
Amsterdam zijn die onder het begin van de georganiseerde jodenvervolging
opgepakt en gedeporteerd zijn staan zij voor ons symbool voor een veel grotere
groep personen. Als homoseksuelen hadden zij doorgaans geen kinderen die hen
konden gedenken. Wij vinden het van belang dat ook het lot van deze joden
bekend blijft en dat hun namen niet verloren gaan.
Met hen gedenken wij ook vier
verzetsstrijders. Ook zij kwamen op voor joden in hun verzetswerk, ook zij
waren homoseksueel, ook zij hadden geen kinderen die hen als eerste kunnen
gedenken. Tussen deze groepen zijn er raakvlakken, omdat de verzetsstrijders
specifiek in actie kwamen bij het beschermen van Joodse medeburgers. Als
kunstenaar kwamen ze in actie bij het vervalsen van persoonsbewijzen via wat
later het Kunstenaarsverzet is gaan heten. Het begon met het oprichten van de
Kulturkammer begin 1942 waarvan alle kunstenaars lid moesten worden wilden ze
hun beroep nog kunnen uitoefenen. Joden waren uitgesloten. Hun meest in het oog
lopende actie was de aanslag op het bevolkingsregister aan de Plantage Kerklaan
36 op 27 maart 1943. Die had tot doel om de persoonsadministratie en de
bevolkingsregisters te vernietigen. Personen met een vals persoonsbewijs konden
zo niet meer ontdekt worden. Zo hoopte
men de Jodenvervolging te saboteren.
We weten relatief veel over de personen die in
het verzet zaten. We kennen hun namen, we hebben foto’s van hen, we kennen
zelfs de verhalen over hun laatste ogenblikken. We kennen zelfs hun
homoseksuele voorkeur en de namen van hun vriendjes en vriendinnetjes.
Dat is in veel mindere mate het geval met de vier joodse mannen en de ene joodse vrouw. Hen kenden we tot voor kort alleen uit de politieregisters van de gemeente Amsterdam. Als gevolg van de publiciteit rond het leggen van de eerst stolpersteine meldden zich nabestaande familieleden van een van hen, nl Isaäc Walvisch. In dezelfde week dook ineens een foto van Salomon Lam op, afkomstig uit het politieregister van een eerdere veroordeling uit 1913 (!) Over twee mannen weten we nu wat meer. Voor de hele groep geldt nog steeds dat we alleen omdat we weten hoe het met hen afliep, ons een voorstelling, maar eigenlijk, nauwelijks een voorstelling, kunnen maken van hun laatste ogenblikken.
1 Karel
August Pekelharing
Hoorn, 6 april 1909 – Gefusilleerd 10 juni 1944 te Bloemendaal
(Overveen, duinen)
Zat ondergedoken in Amsterdam, laatst bekende
adres Rombout Hogerbeetsstraat 83hs; dit was de woning van zijn vriend Bertus
Botterman.
Karel leidde als kunstenaar een onzeker en zwervend
bestaan. Hij danste, maar schilderde ook en schreef gedichten. Karels naam komt
in 1939 voor op de lijst met ‘links-extremistische personen’ die de Centrale
Inlichtingendienst (CID) bijhield. Hij wordt daar omschreven als ’toneelspeler,
communist en anti-mil.’ Vanaf het begin van de oorlog moest hij op
verschillende plaatsen onderduiken: Utrecht, een tijdje zelfs in Kassel, Den
Haag en later in Amsterdam bij zijn vriend Bertus Botterman. Hij trad in
besloten kring op als danser en voordrachtskunstenaar. Ook schreef hij onder
pseudoniem verzetspoëzie, schimpdichten, pamfletten en een roman.
Hij raakte betrokken bij de uitgave
van het illegale blad De Vrije Kunstenaar
en de hulpverlening aan Joodse onderduikers. Als lid van de Raad van Verzet (RvV) – een
koepelorganisatie van het verzet – nam hij vanaf mei 1943 deel aan overvallen
op distributiekantoren, aanslagen op collaborateurs en diverse
bevrijdingsacties van gevangenen. Peekelharing hoorde bij de groep van Gerrit
van der Veen die zeker 5 mislukte overvallen op het Huis
van Bewaring aan de Weteringschans pleegden, doel was om enkele kameraden te
bevrijden. Eind maart 1944 vond de Sicherheitspolizei (Sipo) in Den Haag
aantekeningen bij een op 28 maart 1944 bij een poging tot arrestatie
doodgeschoten RvV-man (Raad van Verzet). Mede op grond van deze notities kon de
Sipo de volgende dagen diverse verzetsmensen arresteren, onder wie Pekelharing.
Samen met Koen Limpers werd Peekelharing op 6 april gearresteerd in Hotel Americain aan het Amsterdamse
Leidseplein en ingesloten in het nabijgelegen Huis van Bewaring aan de
Weteringschans. Daar werd hij gemarteld, onder andere door hem een nacht in een
ton ijskoud water te laten staan.
Op 10 juni 1944
werd Pekelharing met zes andere verzetsmensen, onder wie leden van zijn
verzetsgroep ter dood veroordeeld door een Polizeistandgericht.
Nog dezelfde dag werden zij gefusilleerd in de duinen bij Overveen en daar
begraven.
2. Mina
Sluyter
Amsterdam, 31 mei 1916 – 30 september 1942 te Auschwitz Gearresteerd Amsterdam, 24-7-1942 wegens homoseksualiteit
Op dat moment werd het beroep van Mina opgegeven als naaister; ze woonde in 1942 op de Kerkstraat 378-II. Ze woonde in de Kerkstraat met een niet-joodse vrouw met wie ze daarvoor al op Amstel 178 had gewoond, bij het café (Queen) Mary van Mary Milton. Haar naam is bekend vanwege een aantekening van het Bureau Joodsche Zaken op 24 juli 1942: ‘in bewaring voor homosexualiteit 24-7-1942, ook Jodin, overgebracht naar SD’. Mina Sluyter had een ‘arische vrouw’ bezocht met wie zij een lesbische relatie zou hebben. Zij werd twee maanden na haar arrestatie in Auschwitz vermoord.
Enige tijd na het leggen van deze steen werd de Kerkstraat door de gemeente Amsterdam gerenoveerd. De stenen in deze straat (het waren er verschillende) werden verwijderd en opgeslagen. Op 22 april 2022 zijn ze herplaatst. Enkele dagen tevoren werd er tot mijn grote verbazing contact opgenomen door overlevende familieleden Sluijter (ze schrijven het zelf met een ij, en niet zoals de gemeente met een y). Ik had ooit een oproep bij het Joods Digitaal Monument gezet, en die werd uiteindelijk gezien. Gelukkig konden een aantal familieleden bij de herplaatsing van de steen aanwezig zijn, waaronder kinderen (en kleinkinderen) van Mina’s zus en broer. Haar lesbisch zijn was bekend in de familie, maar was geen probleem.
3.
Samuel Hoepelman
Amsterdam, 28 juni 1896 – 23 april 1943, te Sobibor Gearresteerd Amsterdam, 26 augustus 1942 wegens homoseksualiteit Gedeporteerd naar Westerbork december 1942
Samuel was kantoorbediende en ongehuwd. Hij woonde bij zijn hoogbejaarde ouders, Jacob Hoepelman (Amsterdam 1863) en Alida Hoepelman-Suis (idem) op de Valckenierstraat 35-I. Op 26 augustus 1942 werd hij door de brigadier Van Opijnen bij de zedenpolitie ontboden, evenals Isaäc Walvisch en Salomon Lam. Van Opijnen rapporteerde aan het Bureau Joodsche Zaken dat Hoepelman ‘meermaals tegennatuurlijke ontucht heeft bedreven met arische jongens, en nog steeds openbare toiletten bezoekt om hen tot ontucht te verleiden’. Het Bureau (Komissaris P.K.) stelde op basis hiervan vast dat deze jood een gevaarlijke homoseksueel was en een ‘Volksschädling’, een schadelijk element. Hij diende definitief uit de maatschappij te wordenverwijderd. In vergelijkbare termen werd gesproken over Isaac Walvisch en Salomon Lam. Bij deze werd bovendien toegevoegd dat hij communist was.
Samuel Hoepelman werd op de dag van zijn
arrestatie uitgeleverd aan de SD. In december ’42 werd hij naar Westerbork
gestuurd, en van daar op 20 april 1943 naar Sobibor gedeporteerd. Daar werd
Samuel Hoepelman op 23 april vergast, 46 jaar oud. Zijn ouders waren enkele weken
voor hem, op 26 maart 1943, in hetzelfde kamp omgebracht.
4 . Willem Johan Cornelis Arondéus
Naarden 22 augustus 1894 – Gefusilleerd 1 juli 1943 te Bloemendaal (Overveen, duinen)Beeldend kunstenaar en schrijver. Laatste adres: Singel 65-F te Amsterdam. Homoseksuele verzetsman. Datum arrestatie 1 april 1943
De kunstenaar Willem Arondeus was redelijk succesvol met opdrachten voor kunstwerken in openbare gebouwen. Toen in de loop van 1941 zijn studie over de monumentale schilderkunst in Nederland werd gepubliceerd, bevond Arondéus zich al midden in het verzetswerk. In de lente van dat jaar begon hij de Brandarisbrief te schrijven. Voortdurend spoorde hij aan tot verzet tegen de voorgenomen oprichting van de Kultuurkamer en signaleerde gevallen van culturele collaboratie. In 1942 ging de Brandarisbrief op in De Vrije Kunstenaar, opgericht door de musicus Jan van Gilse die met Arondéus en de beeldhouwer Gerrit Jan van der Veen de redactie ging vormen. Zijn aandeel in de verspreiding van de door Van der Veen en zijn medewerkers ingenieus vervalste persoonsbewijzen, leidde ertoe dat Arondéus en Van der Veen de leiding op zich namen van de op 27 maart 1943 gepleegde aanslag op het Amsterdamse bevolkingsregister, om aldus de mogelijkheid van controle op de in omloop zijnde persoonsbewijzen uit te schakelen. Tot degenen zijn meededen aan deze aanval behoorden ook de couturier Sjoerd Bakker en de celliste en dirigente Frieda Belinfante. Sjoerd Bakker vervaardigde de valse uniformen. Na de aanslag zorgde loslippigheid onder de deelnemers voor een reeks arrestaties; Arondéus werd op 1 april op zijn onderduikadres gearresteerd. Na door een in het Koloniaal Instituut (thans Koninklijk Instituut voor de Tropen) zetelende Duitse rechtbank ter dood te zijn veroordeeld, werd hij met de voornaamste deelnemers aan de aanslag op 1 juli 1943 in Overveen gefusilleerd. Een gedenksteen aan de gevel van het naast de ingang van de Amsterdamse dierentuin Artis gelegen gebouw herinnert aan de deelnemers van de daar gepleegde aanslag en vermeldt ook de naam van Arondéus. De homoseksualiteit van enkele leden van de Van der Veen groep werd tijdens de rechtszaak als verzwarende factor aangehaald.
5 .Isaac Metzelaar
Amsterdam 22 maart 1874 – Auschwitz 19 augustus 1942 Zonder beroep Wonende Amstellaan 82-ii (thans: Vrijheidslaan) te Amsterdam Joods en Homoseksueel Datum arrestatie 6 juli 1942
Isaäc
Metzelaar was al wat ouder: toen hij gearresteerd werd
op 6 juli 1942 door de brigadier zedenpolitie, Jasper van Opijnen, vanwege
verboden homoseksueel gedrag (nl overtreding van de Verordening van de
Rijkscommissaris) was hij al 68 jaar. Hij leefde gescheiden van zijn vrouw Hendel
Limkowksi. Metzelaar woonde in
1941 op de Amstellaan 82-II, na de oorlog Stalinlaan geheten en sinds 1956
Vrijheidslaan, niet ver van de
Amstel. Metzelaar maakte deel uit
van een van de eerste transporten van Amsterdam naar Westerbork, die 15 juli
1942 begonnen. Daar behoorde hij tot de gevangenen die al op 24 juli naar Auschwitz
werden gedeporteerd.
6. Salomon
Lam
Amsterdam, 24 september 1886 – 13 november 1942 te Auschwitz Gearresteerd Amsterdam 24 augustus 1942 wegens homoseksualiteit Gedeporteerd naar Westerbork Adres: Nieuwe Achtergracht 107 parterre
Salomon was handelsreiziger en ongehuwd. Hij stond al sinds 1910 bekend bij de Amsterdamse politie als bezoeker van een jongensbordeel, zoals uit onderzoek van Theo van der Meer bleek. In 1910 was dit niet strafbaar, maar de zaak speelde een rol bij de discussie over de invoering van art 248bis. Lam was ook een van de eersten die gearresteerd werd toen de wet eenmaal was ingevoerd. In 1912 werd Lam in Utrecht gearresteerd en opgesloten in de gevangenis aan het Wolvenplein daar. Hij stond ook bekend als Karel en was bijziend. Op 29 januari 1914 werd hij weer vrijgelaten. Een psychiatrisch rapport uit die tijd over hem laat zien hoe men over homoseksuele joden dacht:
Hij was “raar”, “een raar ventje”, “een halve gare”, “idioot”, “brutaal”, “verbrassend”, “arrogant”, “gemeen in zijn mond”, “babbelig”, “zeer coquet”, “een eigenaardig type”, “een blagueur”, zelfs “een Don Juan tegenover vrouwen”. Hij waste zich te vaak en nog wel over het hele lijf. Als kind op school had hij altijd een druipneus. “Idiotie” kwam in zijn familie veelvuldig voor en zijn vader had syfilis gehad. Terwijl hij al jaren dezelfde betrekking had, beweerde het rapport dat hij er geen kon houden. De “halve gare” had al een eerdere veroordeling achter de rug. Hospita’s en buren, soms getipt door de politie, bespioneerden hem als hij bezoek ontving. Hij was meermalen hardhandig op straat gesmeten. (Uit: Theo van der Meer, De ‘verkeerde’ nering van de Kaak. Ons Amsterdam 56, april 2004)
Volgens het Amsterdamse politierapport van 1942 was zijn adres Nieuwe Achtergracht 107 parterre, de woning van het bejaarde echtpaar Emanuel en Mirjam Mossel-Mulder. Op 26 augustus 1942 werd hij door Jasper van Opijnen van de zedenpolitie ontboden, en gearresteerd, op dezelfde dag als Samuel Hoepelman en Isaäc Walvisch. Van Opijnen rapporteerde aan het Bureau Joodsche Zaken, in dezelfde bewoordingen als hij bij Hoepelman deed, dat Lam ‘arische’ jongens tot ontucht verleidde. Het Bureau stelde op basis hiervan vast dat deze jood een gevaarlijke homoseksueel was en een schadelijk element dat definitief uit de maatschappij moest worden gebannen. Medewerker Kaper van het Bureau wist bovendien dat Salomon een communist was. Dit woord is onderstreept. Salomon Lam, jood èn homo èn communist, werd dezelfde dag nog uitgeleverd aan de SD en via Westerbork naar Auschwitz gedeporteerd. Daar werd hij op 13 november 1942 vermoord, 56 jaar oud.
7. Isaäc
Walvisch
Amsterdam, 21 september 1888 – 14 september 1942 te Auschwitz Gearresteerd Amsterdam, 26 augustus 1942, wegens homoseksualiteit Gedeporteerd naar Westerbork Adres: Kromme Mijdrechtstraat 6II
Bij het leggen van de stolperstein was ook Willy Walvisch aanwezig, zij had haar oom Isaäc nog gekend als 8 jarig meisje. Hij kwam vaak bij haar ouders eten. Hij was een grote, opgewekte man, die officieel marktkoopman was, maar het liefste als entertainer in allerlei clubs optrad. Eind jaren twintig en gedurende de jaren dertig vroeg hij regelmatig financiële ondersteuning bij de gemeentelijke sociale dienst van Amsterdam aan. Daar was ook bekend dat hij homoseksueel was. Het ligt in de rede te vermoeden dat dit gegeven via de sociale dienst ook aan de politie van Amsterdam was doorgegeven en er zo toe heeft geleid dat Walvisch in 1942 door de zedenpolitie werd opgepakt met fatale gevolgen.
Simone Walvisch sprak bij het leggen van de steen over haar oudoom Isaäc:
Hij was homosexueel en kwam daar ook voor uit, hoewel dat in de regel nog als een schande werd gezien. Hij kwam regelmatig eten op de Raamgracht, ook bij mijn vaders neef Ies en Nelly. Hun dochter Willy vertelde dat hij in de oorlog een keer bij hen kwam eten en alvast een boterkoekje had gekocht voor later op de avond, omdat zijn vriend bij hem op bezoek zou komen. Heeft haar vader Ies dat boterkoekje verstopt… Elk half uur speelde het carillon van de Zuidertoren het lied ‘Zie de leliën op het veld’. Na het eten moest Isaac om half 8 weer vertrekken, want om 8 uur moest hij thuis zijn vanwege spertijd. Isaac zei dan: “Ich komm mit der Lelie und ich gehe mit der Lelie.”
In 1942 woonde hij op een kamer op de Amstellaan 27 II hoog. Op dat adres staan op dat moment nog twee gezinnen ingeschreven: de familie Van Gelder (3 personen) en de familie Lopes Cardozo (4 personen). Allen zijn in een concentratiekamp omgekomen.
Op 26 augustus 1942 werd Walvisch door de zedenpolitie opgepakt. Dat was op dezelfde dag als Samuel Hoepelman (zie boven). Hij bleef niet lang in arrest en werd op 10 september naar Westerbork gestuurd en de volgende dag naar Auschwitz. Op 14 september 1942 werd Isaäc Walvisch vergast, 53 jaar oud, volgens zijn nicht Willy met ster en roze driehoek.
8. Sjoerd
Bakker
Leeuwarden 10 juni1915 – Gefusilleerd: 1 juli 1943 te Bloemendaal (Overveen, duinen) Homoseksuele verzetsman. Datum arrestatie: 1 april 1943 Adres: Vondelstraat 24 Amsterdam
Sjoerd Bakker was als zelfstandig kleermaker/ontwerper werkzaam in zijn woning aan de Vondelstraat in Amsterdam. Hij was daarin zeer succesvol. Vanaf 1942 verleende Sjoerd Bakker hulp aan (Joodse) onderduikers. Hij verzorgde bonkaarten en persoonsbewijzen en hielp Joden hun inboedels illegaal onder te brengen. In eerste instantie werkte hij zelfstandig, later kwam hij in contact met de Persoonsbewijzencentrale die zich bezig hield met het vervalsen en stelen van persoonsbewijzen voor onderduikers. In februari en maart 1943 was hij direct betrokken bij de aanslag op het Amsterdamse Bevolkingsregister. Hij maakte de politie-uniformen die nodig waren voor de aanslag. De benodigde stof verkreeg hij via relaties bij de Hollandia Confectiefabrieken Kattenburg. Na de aanslag dook hij onder, maar werd na vijf dagen gearresteerd. In juni 1943 werd hij door een SS- und Polizeigericht samen met 11 andere die aan de aanslag op het Bevolkingsregister hadden deel genomen ter dood veroordeeld. Op 1 juli 1943 werden zij gefusilleerd in de duinen bij Overveen en in een massagraf begraven.
9. Frieda
Belinfante
Amsterdam 10 mei 1904 – Santa Fe (USA) 5 maart 1995 Adres in Amsterdam in de oorlog: Jacob Obrechtstraat 64
De vader van Frieda Belinfante was
een Joodse pianist, haar moeder is niet Joods. Ze groeide op in een gezin met
drie kinderen. Al op jonge leeftijd moeten alle kinderen verplicht een
instrument bespelen. Frieda kiest voor de cello. Als Frieda zestien jaar is
wordt ze verliefd op componiste Henriëtte Bosmans en ze wonen zeven jaar
samen. Eind jaren dertig richt ze
haar eigen orkest op ‘Het Klein Orkest’ en wint als enige vrouwelijke kandidaat
het door Herman Scherchen georganiseerde dirigentenconcours.
Bij het aanbreken van de oorlog kan ze haar werkzaamheden als dirigente niet meer voortzetten. Ze sluit zich aan bij de verzetsgroep van Gerrit van der Veen en Willem Arondéus. Daar helpt ze met het vervalsen van persoonsbewijzen. Ook spoort ze vrienden en kennissen aan om hun eigen persoonsbewijs ‘te verliezen’ zodat ze een nieuw kunnen aanvragen. Ze helpt bij de voorbereiding voor de aanslag op het bevolkingsregister aan de Plantage Middenlaan waarmee ze de gegevens van onder andere 70.000 Amsterdamse Joden willen vernietigen. De aanslag mislukt. Bij de aanslag is Belinfante zelf niet aanwezig (ze zat mogelijk mogelijk op het dak nabij). Alle directe plegers van de aanslag worden niet veel later opgepakt; ze zijn waarschijnlijk verraden.
Belinfante verkleedt zich als man onder de naam Hans Kroon en gaat zo een tijd onherkenbaar door het leven. Haar eigen moeder herkent haar niet. Als ze weer het gevoel heeft niet langer veilig te zijn duikt ze eerst een periode onder bij twee lesbische vriendinnen in Laren. Daar krijgt ze te horen dat de SD haar op de hielen zit en ze neemt de beslissing om het land uit te vluchten. Samen met een van de vriendinnen uit Laren vlucht ze via de pilotenlijn via Parijs naar Zwitserland. Na de oorlog keert ze terug in Nederland maar aardt daar niet zo goed, mede omdat ze als vrouw niet meer aan het werk komt als dirigent. Ze besluit naar de Verenigde Staten te emigreren. Belinfante vertelt later in een interview dat ze in een verkeerde tijd geboren is en veel meer uit het leven had kunnen halen. Hiermee refereert ze zowel aan haar carrière als dirigent als aan haar homoseksualiteit.
Publiciteit
Het leggen van de stolpersteine kreeg ruime aandacht in de media. Het NOS journaal, Radio 1, The Guardian, de NRC, het Parool, de Leeuwarder Courant en de Trouw besteedden er aandacht aan.
In de middag van 8 oktober nodigde het NIOD nabestaanden, onderzoekers en andere betrokkenen uit voor een lunch. Het was de eerste keer dat het NIOD aandacht aan dit onderwerp besteedde. NIOD-directeur Martijn Eickhoff bevestigde dat onderzoek naar de positie en lotgevallen van homoseksuele Joden en verzetsmensen meer aandacht verdient, ook van het NIOD.
Met dank aan : COC Nederland, gemeente Amsterdam, Theo van der Meer en Simone Walvisch .foto’s Sjaan van der Jagt
Het homohuwelijk bestaat niet. 20 jaar geleden werd het burgerlijk huwelijk opengesteld voor paren van gelijk geslacht. Daarme was Nederland het eerste lang ter wereld waar dat kon. Deze dagen besteden de media daar uitgebreid aandacht aan. Ieder tv of radio programma, krant of tijdschrift lijkt we een of meerdere paren (meestal mannen natuurlijk) te hebben opgesnord om hier een mening over te hebben. Ook wij ouderen waren ineens zeer in trek en ik zag oude bekenden die ik door corona al meer dan een jaar niet meer gezien had, langstrekken op het scherm.
Ook 1Vandaag besteedde aandacht aan de 20 jaar huwelijk en interviewde onder andere mij.
Daarbij gebeurde iets eigenaardigs. De media dachten dat wij wilden feestvieren, en bleken onaangenaam getroffen toen ze van jonge activisten hoorden dat het helemaal niet zo goed gesteld is met de emancipatie in Nederland, en van oude activisten dat zij twintig jaar geleden erg tegen de openstelling van het huwelijk waren – en nog steeds eigenlijk.
Vanaf de jaren zeventig ijverde de homobeweging voor opheffing van de vele ongelijkheden in de juridische positie van homoseksuelen en heteroseksuelen. Op dat moment was er niets geregeld in relaties tussen mensen van hetzelfde geslacht. Er waren problemen met de pensioenwetgeving, met verzekeringen, met de aanschaf van een huis, met kinderen, met het erfrecht. Er werden pogingen ondernomen om dat met behulp van het notariaat te veranderen (het zgn ‘Leidse model’) maar dat bleven stoplappen die vooral voor een hoop rompslomp zorgden maar niet alle hindernissen uit de weg ruimden. Er gingen steeds meer stemmen op om het hele idee van het huwelijk maar af te schaffen. Want wat in wezen een juridische overeenkomst zou moeten zijn om zaken rond gemeenschappelijk bezit te regelen werd door de overheersende heteronormativiteit opgetuigd met allerlei overbodigheden en opgelegde vooronderstellingen. Ik noem de prins/ prinses op het witte paard, de witte trouwjurk, de eeuwige trouw en het eeuwige respect van de mensheid. Om maar te zwijgen over de ingebouwde ongelijkheid die aan de mannen in het huwelijk privileges gunde en de vrouwen taken oplegde.
In de periode voor de overwinning van het burgerdom in de 18e eeuw had men daar geen boodschap aan. Het huwelijk was wat het was: een juridische overeenkomst. En in de moderne 21e eeuw , waarin ieder individu telt, zou ieder individu dus door middel van een pakketje overeenkomsten datgene moeten regelen wat er te regelen moest. Ongeacht met wie dan ook: je broer, je tante, je geliefde, je buurman of je collega. De homobeweging koos dus voor individualisering. Maar kreeg het ‘homohuwelijk’ (heeft u een huwelijk? nee, een homohuwelijk). En wanneer je zaken toch hardnekkig zelf wilde regelen, was je hetzij bezig tot sint juttemis hetzij bleken uiteindelijk allerlei zaken toch niet goed te regelen, zoals het erfrecht, of het recht je partner in een buitenlands ziekenhuis te bezoeken.
Heeft de openstelling van het huwelijk dan helemaal niets opgeleverd? Voor veel traditionele families was het even wennen, maar uiteindelijk konden ze er niet onderuit dat er nieuwe familiebanden waren gekomen die net zo echt en serieus konden zijn als de hunne. Ook voor de degenen die individualisering wilden was het een vooruitgang dat LHBT’s eindelijk erkend waren als ‘persoon onder de wet’- een van de grondrechten die er eerst nog amper was. Dat was winst.
PS: Na de openstelling van het huwelijk zeiden veel mensen dat de homoemancipatie daarmee toch wel voltooid was. Er viel niets meer te wensen, en daarmee kon de mensheid overgaan tot de heteroseksuele orde van de dag, blij dat iedereen weer gewoon deed. Met de LHBTIetc emancipatie is het overigens nog steeds niet goed gekomen zie de nieuwste Feiten en Cijfers van MOVISIE, een overzicht dat ik jaren geleden ben begonnen, toen ik daar nog werkte.
PPS: en mijn trouwfoto? die hebben we nooit laten maken….
Fredy
Hirsch was joods en homoseksueel, een sportman en geboren leider. Hij zorgde
voor duizenden joodse kinderen in twee concentratiekampen in Tsjechië. Zijn
leven eindigde in Auschwitz op 8 maart 1944 onder nooit opgehelderde
omstandigheden.
De als homoseksueel ‘vergeten held’ krijgt nu pas meer aandacht. De journalist Dirk Kämper schreef een biografie over hem. Op basis hiervan maakte het ZDF een documentaire over zijn leven die eind maart 2020 werd uitgezonden en online op YouTube (“Fredy Hirsch, ein deutscher Held”) te bekijken is. De Israelische filmer Rubi Gat maakte in 2017 de lange biografische film Dear Fredy die veel meer ingaat op Fredy’s homoseksualiteit. Op internetsites en krantenartikelen was er al eerder over hem te lezen. Maar het ene verhaal is het andere niet. Niet iedereen blijkt even goed uit de voeten te kunnen met Fredy’s homoseksualiteit, hoewel het nergens ontkend wordt – hij stak het dan ook niet onder stoelen of banken, ook niet in het kamp. Niemand gaat echter in op de vraag welke relatie er was tussen Fredy’s homoseksualiteit en zijn opvallende daden in de concentratiekampen Theresienstadt en Auschwitz. Toch lijkt die relatie me duidelijk.
Alfred (‘Fredy’) Hirsch werd op 11 februari 1916 geboren in Aken, net over de Nederlandse grens in een niet-orthodoxe joodse familie. Zijn vader was slager. Mogelijk heeft het vroege uiteenvallen van zijn familie (zijn vader overleed toen hij 10 jaar was; zijn moeder kon de situatie niet aan en verliet de jongens) er mede voor gezorgd dat Fredy en zijn broer Paul op zoek gingen naar een andere veilige haven. Die vonden ze allereerst bij de joodse organisaties. Bij deze organisaties vond Fredy een uitlaatklep voor zijn organisatietalent dat hij dienst stelde van zowel zijn sportiviteit (gymnastiek en turnen) als het zionisme. Dat is de kern van wat Fredy uitdroeg, vanaf de tijd dat hij nog een adolescent was. En het verbazingwekkende is dat hij dat tot vrijwel de laatste dag van zijn korte leven in de concentratiekampen wist vol te houden. Als joden zich wilden voorbereiden op emigratie naar Israel en zich te weer moesten stellen tegen het antisemitisme was het van het grootste belang dat ze hun lichaam en geest zo sterk mogelijk maakten. Al vanaf het begin van de 20e eeuw ontstonden – als reactie op de duits-nationalistische turnbonden – ook joodse turn en gymnastiek organisaties. Ze leken uiterlijk en innerlijk sterk op de nationalistische Duitse organisaties. Deze werden echter steeds antisemitischer. Gemeenschappelijk was het belang dat toegekend werd aan een sterk lichaam (Körperkultur). Dat gold vooral voor de joodse organisaties die zich primair als Duits definieerden. Fredy ging echter een andere kant op: die van het zionisme. Dat veroorzaakte ook een breuk met zijn broer Paul. Voortaan had hij weinig contact met zijn familie.
Al in 1931 werd Fredy een van de leiders van de joodse jeugdvereniging in Aken en richtte de afdeling Aken van de joodse padvindersbond op. Hij hield het al spoedig niet meer in Aken uit, ook omdat zijn moeder, die in 1926 weduwe was geworden, met haar nieuwe man naar het buitenland verhuisde. Mogelijk heeft ook zijn homoseksualiteit voor conflicten gezorgd. In de volgende jaren woonde hij in verschillende steden in Duitsland, steeds actief in de Joodse Padvindersbond Duitsland (JPD) en de Makkabi Hatzair, een Zionistische sportorganisatie. Veel Joodse sportclubs heten Makkabi naar een joodse vrijheidsstrijder uit de 2e eeuw (de joodse zaalvoetbalclub Makkabi in Amsterdam kwam onlangs nog in het nieuws omdat ze politiebescherming vroegen vanwege antisemitische bedreigingen. Soms verandert er helaas niets.) De Makkabi hadden een programma waarbij een bijna militaire training centraal stond. Dat werd nog noodzakelijker toen de nazis in 1933 aan de macht kwamen en het voor veel joden duidelijk werd dat ze Duitsland moesten ontvluchten, wilden ze het overleven.
In 1935 verhuisde Fredy illegaal naar Tjecho-Slowakije, eerst naar Brno en later naar Praag. De introductie van de Neurenberger rassenwetten maakten het voor joden steeds onaangenamer om in Duitsland te wonen. In dat jaar werd ook paragraaf 175, het strafwetartikel tegen homoseksueel gedrag aangescherpt. Het was toen voor iedereen al een tijd duidelijk dat Fredy homoseksueel was.
Er zijn
enkele filmopnamen van Fredy bewaard gebleven. We zien een afgetrainde
jongeman, donker haar dat keurig in de plooi zit, ontbloot bovenlijf die
verschillende turnoefeningen doet op een veld in de openlucht. Zijn dit opnames
die gemaakt zijn voor de propagandafilm die de nazi’s in Theresienstadt
maakten?
Verbazingwekkend is ook dat Fredy vrijwel altijd open over zijn homoseksualiteit was. Soms gaf dat uiteraard problemen, maar nog verbazingwekkender is eigenlijk dat het ook heel vaak gewoon geaccepteerd leek – zo was hij nu eenmaal kennelijk en er viel niks aan te veranderen. Ook in de Makkabi werd er wel over en met hem over gesproken maar kennelijk wist hij iedereen te overtuigen dat het geen probleem was in zijn werk met jongeren omdat hij zich van relaties zou onthouden. Maar ongetwijfeld zal hij steeds extreem op zijn hoede zijn geweest dat zijn contacten met jongeren geen aanleiding tot verkeerde speculaties gaven. Later, in het kamp probeerden enkele vrouwen hem nog hardnekkig aan een tweetal aantrekkelijke dames te koppelen, maar het volstrekte mislukken van deze pogingen werd na al die jaren door de toenmalige kinderen die dat echt wel doorhadden met enige gegrijns vermeld. In de literatuur over Fredy vinden we nergens een relatie tussen Fredys werk met jongeren en zijn homoseksualiteit. Toch zou het me niet verbazen als die er wel was, in een periode dat de ‘pedagogische eros’ in homoseksuele kringen opgeld deed en homoseksuele mannen zich inzetten bij de opvoeding van adolescente jongens. Er is overigens geen aanwijzingen dat zijn voorkeur naar jongeren uitging, al waren er vage beschuldigingen. Ja, hij had zeker relaties, al zijn de bronnen niet duidelijk met wie en waar. Kämper houdt het vaag. De Tsjechische historici Anna Hájková en Alena Mikovcová vonden in de archieven van de Makkabi in Brno en in interviews met overlevenden dat Fredy tussen 1936 en 1939 in Brno samenwoonde met zijn vriend Jan (Jenda of Honza) Mautner (geb. 19 november 1912 in Boedapest), een student medicijnen. Hij omschreef het als de gelukkigste tijd van zijn leven. Ook hier zette hij plaatselijke Makkabi groepen op, maakte een programma met veel buitenactiviteiten, organiseerde Makkabispelen en schreef voor de lokale Makkabikrant. In 1939 ging hij naar Praag. Hij kreeg een betaalde baan bij de Makkabi Praag, maar bleef problemen houden met zijn verblijfsvergunning, omdat hij illegaal in het land was. Inmiddels was Tsjechië door de Duitsers bezet. Op dat moment was het nog mogelijk voor joden om uit te reizen naar Palestina. Hij gaf daar les aan jongeren om ze voor te bereiden op het leven in een kibbutz. Een aantal jongens kreeg de mogelijkheid om via Denemarken te ontsnappen. Er kon één leider van de Makkabi mee. Er werd om geloot met luciferstokjes, Fredy verloor en bleef in Praag. Volgens een andere versie van het verhaal won hij, maar koos er voor in Praag te blijven omdat hij ‘zijn’ kinderen niet in de steek wilde laten. De ‘jüdischen Auswanderung’ naar Israël kwam de nazi’s aanvankelijk wel goed uit, maar toen het steeds moeilijker werd de vele joden die weg wilden daadwerkelijk daar te krijgen, veranderde het reisdoel van de ‘jüdische Auswanderung’ in een sinistere ‘eindoplossing’.
Fredy in Theresienstadt.
Op 4 december 1941 werd Fredy naar Theresienstadt gedeporteerd als een van de 22 stafleden die moesten helpen daar een nieuw joods ghetto op te zetten. Jan Mautner volgde in 1942, maar het is niet bekend of ze elkaar ooit nog terugzagen. Terezin, 60 km ten noorden van Praag, was een oude kazerne die door de nazi’s als joods ghetto was aangewezen. Naar de buitenwereld toe wilden de nazi’s het voordoen alsof het een humaan kamp was. Daarom wilden ze ook geen grote groepen joden verder naar het oosten deporteren, met als gevolg dat het kamp overvol werd. Opvallend aan Theresienstadt was dat de joodse gevangenen een zekere mate van zelfbestuur hadden, zij het wel onder bevel van de Duitse bezetters. Fredy werd assistent van Egon Redlich, de leider van de jeugdafdeling. In tegenstelling tot andere kampen was er in Theresienstadt een familieafdeling. De kinderen zaten in een apart gedeelte en konden overdag bij hun ouders zijn. In het kinderblok kregen ze les van Fredy. Die drong er op aan dat de kinderen discipline in alles hanteerden. Ook al was het nog zo koud, alle kinderen moesten zich ‘s ochtends wassen. Ze moesten zichzelf en hun omgeving schoon houden en waar mogelijk buiten doorgaan met hun gymnastiekoefeningen. Fredy kende de eerste les van het concentratiekamp: reinheid en tucht redden levens. Ongetwijfeld heeft dit een aantal kinderen uiteindelijk het leven gered. Dank zij de goede relaties die Fredy met de Duitse kampleiding onderhield konden er in 1943 zelfs Makkabispelen in het kamp georganiseerd; onder de duizenden toeschouwers waren zelfs veel nazibewakers. Toch was Fredy niet helemaal vrij om te doen en laten wat hij wilde. Na een incident werd hij opgepakt, geslagen en op 8 september 1943 voor straf naar Auschwitz gedeporteerd .
Auschwitz-Birkenau
In de loop van 1943 werden meer dan 17.500 joodse gevangenen van het overvolle Theresienstadt naar Auschwitz-Birkenau gebracht. Hier waren de omstandigheden natuurlijk veel slechter: Auschwitz was een vernietigingskamp waar de meerderheid van de gevangenen meteen of op termijn naar de gaskamers werd gestuurd. Toch werd ook hier een deel (blok B IIb) als ‘Familienlager Theresienstadt’ bestemd. Met hetzelfde doel als eerst: om het zgn humane gezicht van de nazi’s te laten zien in het geval dat het Rode Kruis ook hier op inspectie zou komen (wat niet gebeurde). Gevangenen werden gedwongen geruststellende kaarten naar huis te sturen, die doorgaans pas arriveerden als de afzenders al lang vergast waren. Ook in Auschwitz onderhield Fredy goede relaties met de nazikampleiding, waardoor hij voor de kinderen meer voedsel en ruimte kon verkrijgen. Hij zat hoog in de organisatie van het kamp en droeg ondanks zijn jeugdige leeftijd een grote verantwoordelijkheid. Fredy Hirsch drong er bij de kampleiding (de beruchte arts Mengele) op aan ook hier een kinderblok te maken. 700 kinderen kregen hier de ruimte om te spelen en te sporten. Er werd zelfs onderwijs gegeven, ongehoord in een concentratiekamp: Engels en Tsjechisch, letterkunde, er werd theater opgevoerd. Op de witgesausde wanden werden door een iets oudere gevangene die goed kon tekenen zelfs vrolijke figuren getekend, bij voorbeeld uit de Disney tekenfilm Sneeuwwitje. Ze had de film voor de oorlog zo vaak gezien dat ze ze uit het hoofd kon tekenen.
Toch was er wel kritiek op Fredy. Men vond hem
arrogant, hij was anders en men wantrouwde zijn intensieve contacten met de
Duitsers. Er gingen geruchten dat hij een relatie met een hoge nazi in het kamp
had. Ook leek hij wel erg vertrouwelijk met de beruchte kamparts Mengele. In
Nederland zou men dit dilemma later ook wel schetsen als dat van een
burgemeester in oorlogstijd. Wat moet je: meedoen of in verzet gaan? Effectief
was het wel. Fredy viel op als Duitser in Tsjechië: hij zag er uiterst verzorgd
en atletisch uit, hij gedroeg zich correct en met autoriteit en bovendien: hij
sprak Duits en kende de gewoontes en het systeem van de bezetter. (Overigens
leerde hij in al die jaren vrijwel geen woord Tjechisch – een talenknobbel
bezat hij niet). Als de SS al op de hoogte was van Fredy’s homoseksualiteit,
interesseerde dat hen kennelijk niet. Zelf zou hij het in die tijd wat meer
verborgen hebben gehouden.
Het einde.
De gevangenen ontdekten op lijsten met hun
namen die bij de kampleiding lagen de letters ‘SB na 6 maanden’: Speciale
Behandeling, of wel de gaskamer. 6 maanden na aankomst, dat was dus begin maart
1944. Steeds meer geruchten deden de ronde dat het hele kamp, inclusief het
kinderblok, voor de gaskamer was bestemd. Men zou hen zogenaamd naar een
werkkamp in de buurt sturen. Sommige gevangenen wilden een opstand beginnen, om
dan tenminste strijdend ten onder te gaan. Fredy werd gevraagd de opstand te leiden.
Hij vroeg 24 uur bedenktijd. Het was een keuze van de duivel: meedoen met de
opstand en ‘zijn’ kinderen in de steek laten, of niet meedoen en ook sterven.
24 uur later was Fredy dood, overleden aan een overdosis slaaptabletten. Het is
nooit duidelijk geworden of hij deze zelf had ingenomen, of hij de overdosis
per ongeluk kreeg om hem even rustig te houden of dat hij vermoord werd omdat
hij te lastig werd. De meerderheid van de gevangenen van het familieblok werd
in de maanden daarna vergast. Slechts 1294 overleefden het kamp. De ironie van
de geschiedenis wil dat een aantal van hen door Mengele van de gaskamer was
gered om ‘tweeling experimenten’ op hen te doen.
Jan Mautner overleefde het kamp. Hij vond een
nieuwe liefde, Walter Löwy, een apotheker. Hij overleed in 1951 aan
tuberculose.
Na de oorlog vertelden verschillende
overlevenden van het kamp hun geschiedenis. Daarin werd steeds gesproken Fredy
Hirsch en de belangrijke rol die hij in hun leven had gespeeld. Ze wisten
allemaal dat hij homoseksueel was. Maar de tolerantie die zij hadden gold niet
voor de communistische autoriteiten in het naoorlogse Tjecho-Slowakije. Ook nu
nog figureert hij niet in de officiële geschiedenis van Terezin. Daardoor hij
is altijd onbekend gebleven, totdat hij pas onlangs aan de vergetelheid werd
ontrukt.
Bronnen
Aharony, Michal : The Unknown hero who saved
children at Auschwitz. Haaretz online 5
april 2018
Hájková, Anna : Die Geschichte von Jan Mautner
und Fredy Hirsch: Jung, Schwul –
und von den Nazis ermordet. Der
Tagesspiegel online 31 augustus 2018.
Kämper, Dirk: Fredy Hirsch und die Kinder des
Holocaust. Die Geschichte eines vergessenen Helden aus Deutschland. Zürich
2015.
Fredy Hirsch. Wikipedia.
De foto van Jan Mautner is gereproduceerd met vriendelijke permissie van het Provinciaal Archief van Moravië in Brno, B 26, Policejní reditelství Brno, box nr.3373, fol. 263-263a.
ZDF-History: Ein deutscher held: Fredy Hirsch
und die Kinder des Holocaust. https://www.zdf.de/dokumentation/zdf-history/ein-deutscher-heldfredy-hirsch-und-die-kinder-des-holocaust-100.html
Voor de podcast reeks Lezen in het donker van NPO1 maakte Lara Lawigi een aflevering met Judith Schuyf over het boek Heidense Heiligdommen. Beluister het hier.
Heidense Heiligdommen wordt gepresenteerd in het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden. Dat is deels ‘for sentimental reasons’. Ik kom al sinds mijn zesde (toen had ik nog nachtmerries van mummies) en veel regelmatiger sinds mijn zestiende in het museum. Toen ik studeerde kwam ik er vrijwel wekelijks, zo niet vaker. Twee herinneringen: als je binnenkwam door de poort kwam je op een grote sombere binnenplaats, tegenwoordig overdekt, waar nu de tempel van Taffeh staat. Links was een groezelige fietsenstalling en in het midden in een al even mottig grasveldje, lag sinds 1922 de ‘germaanse’ put, die Romeins bleek te zijn en uit Grevenbicht kwam, en daar in 1977 ook weer naar terug ging.
Tweede herinnering: in 1972 schreef ik een scriptie over het bronsdepot van Wageningen, een van de belangrijkste vondsten uit de vroege bronstijd. De stukken moesten niet alleen getekend worden (door mij) maar ook gefotografeerd (door de fotograaf Meuzelaar). In het RMO werd de vitrine aan de achterkant opgemaakt, ik pakte de stukken, wikkelde ze in papier en vervoerde ze lopend in een plastic VenD tasje van het Rapenburg naar de Breestraat. Zo ging dat toen.
Het RMO heeft ook een aantal voorwerpen die aan niet-christelijke gebruiken herinneren. Omdat het lastig was deze voor kortere tijd uit de collectie te halen, laat ik er hier een paar zien.
Er zijn vooral veel amuletten bij: ze moesten de drager tegen het kwaad beschermen, dan wel het goede bewerkstelligen. Amuletten waren er in vele soorten en maten: dierentanden, kralen en bollen van bergkristal of barnsteen, kralen. Deze dateren doorgaans uit de vroege middeleeuwen.
Dieren waren belangrijk: ze symboliseerden vruchtbaarheid en voortplanting. Vooral het paard en de stier golden als zodanig.
Het Romeinse stiertje uit Beilen heeft drie hoorns. Daarmee is het voor Nederland uniek. Stiertjes maar ook paarden met drie hoorns vinden we vooral in Gallië en Engeland: ze horen kennelijk thuis in het ‘Keltische’ gebied. Miranda Aldhouse-Green koppelt ze aan een hele serie beelden (ook menselijke/goddelijke) in drievoud, ze noemt ze triaden. In drievoud heeft het beeld meer macht, en verwijst naar extra heilige kracht.
Ook het paard stond voor kracht, vruchtbaarheid en macht. Dit paardje is in Breda gevonden en dateert uit de Romeinse tijd. Het paard stond in groot aanzien bij de Germanen. Er zijn veel ceremoniële paardegraven gevonden. Een van de oud-Noorse liederen bezingt de heldendaden van het gedroogde hengstenlid, de VVölsi.
Ook de zgn Donarkeule stonden voor kracht en gezondheid; ze werden (van de Oekraïne tot Nederland) vooral bij vrouwen in het graf meegegeven. Soms werd daarbij ook nog een kaurischelp meegegeven.
De ruiterfibula afkomstig uit het vroegmiddeleeuwse grafveld van Rhenen verwijst wellicht naar een bovennatuurlijke macht (type ‘Wodan’) te paard.
Het houten hoofd uit Heiloo dateert mogelijk uit de 7e eeuw, het lijkt veel op Scandinavische voorbeelden uit de 5e-7e eeuw. De koffieboonvormige open mond en de volgeblazen wangen moeten kracht en levensvreugde uitstralen (de afbeelding komt uit Lange 2017). Dit houten beeld is niet te zien in het RMO.
Dit zilveren beeldje werd in de 19e eeuw aangekocht door het RMO. Het is gevonden in het karolingische gedeelte van Dorestad. Gezien de koffieboonvormige ogen en de vorm van het haar zou het afkomstig kunnen zijn uit Scandinavië en is dan mogelijk door een Viking rover of handelaar meegenomen.
Joost mag weten wat je eraan hebt, maar wat een verrukkelijke logica. Marijke Laurense
De auteur
Historica Judith Schuyf (1951) is vooral
bekend om haar onderzoek naar de emancipatie van lesbiennes, homo- en
biseksuelen en transgenders. Zo publiceerde zij over de vervolging en
het verzet van homoseksuelen tijdens het nazisme; ook schreef ze (mee
aan) heel wat stukken voor een roze overheidsbeleid. Daarnaast liet ze
als landschapsarcheologe van zich horen, met onder meer ‘Heidens
Nederland’ (1995).
De thematiek
Met ‘Heidense heiligdommen’ geeft Schuyf
een vers overzicht van hoe het nu, bijna 25 jaar na Heidens Nederland,
staat met het wetenschappelijke inzicht in ons heidense verleden. Want
hoewel de tand des tijds ondertussen natuurlijk genadeloos heeft
doorgeknaagd, is ook de kennis gegroeid, dankzij digitale databanken,
verfijndere onderzoeksmethodes (zoals pollen- en isotopenonderzoek) en
het verdrag van Malta, waardoor de bodem eerst onderzocht moet worden
voordat er ergens een nieuwe woonwijk of snelweg gebouwd mag worden.
Daarnaast: heidendom is hip. Welke VVV
zou niet dolgraag een spirituele trekpleister à la Stonehenge in de
aanbieding willen hebben?
Dus zet Schuyf eens rustig op een rijtje
wat in ons landschap en in onze plaatsnamen inderdaad mag bogen op een
heidens verleden. En dan gaat het over heuvels, bronnen, zwerfkeien en
heilige bomen en wat er mogelijk waar is aan de vaak huiveringwekkende
verhalen erbij over rituele mensenoffers. Wat weten we nu echt over de
religieuze beleving in de Lage Landen voor de komst van Willibrord en
Bonifatius, waarover indertijd uitsluitend afkeurend is geschreven? En
wat is er met al die prechristelijke plekken en verhalen gebeurd voor-
en nadat onze contreien uiteindelijk helemaal gekerstend waren?
Om te beginnen is er veel vernield: u
kent ongetwijfeld het verhaal dat Bonifatius een heilige eik omhakte.
Ook werd het streng verboden om de doden te cremeren, bij een bron of
heg te bidden of (speciaal voor vrouwen) de toekomst te voorspellen.
Maar de katholieke kerk paste ook heel pragmatisch menig oud gebruik
aan, getuige bijvoorbeeld de talloze magische, geneeskrachtige bronnen
die aan fatsoenlijke heiligen als Willibrord, Maria en Odilia werden
gewijd.
Opvallendste stelling
De strijd tegen de heidenen en hekserij
kwam pas echt op scherp te staan na de Middeleeuwen: zowel het
rationalisme als het protestantisme was bijzonder allergisch voor elke
vorm van bijgeloof en afgoderij, waartoe ook alle ‘paapse stoutigheden’
werden gerekend. Zo zijn er, tot groot verdriet van archeologe Schuyf,
na 1580 opnieuw veel heidense heiligdommen bewust gesloopt. Een recent
voorbeeld: eind 1996 heeft bij Staphorst iemand onder verwijzing naar
Richteren 6 een pas ontdekte ‘wonderden’ omgezaagd, die drommen pelgrims
trok.
Kernzin
‘Het heidendom bestond niet als zodanig,
alleen voor zover het in de opvattingen van de Kerk gedefinieerd werd
als dat van de Ander, het niet-christendom als het ware.’
Redenen om dit boek niet te lezen
Een register zou van dit boek ook een
handig naslagwerk hebben gemaakt; nu moet u zich door veel opsommingen
worstelen voor het verhaal over een bepaalde plek. En weet u zo uit uw
hoofd wat vaktermen als ‘depositie’ en ‘inhumatie’ betekenen?
Ook zult u zich storen aan Schuyfs
nuchter-wetenschappelijke, licht ironische benadering als u spiritueel
gegrepen bent door het heidendom of juist elke vorm van bijgeloof en
volksdevotie des duivels vindt.
Redenen om dit boek wel te lezen
Heidense heiligdommen geeft een
vermoedelijk compleet overzicht van waar in Nederland u de prehistorie
nog kunt vinden en dat blijkt verbazend vaak vlak om de hoek te zijn.
Schuyf maakt een fascinerend stuk
cultureel en religieus erfgoed toegankelijk voor iedereen die zijn
algemene ontwikkeling op peil wil houden. Haar betoog is helder en
aannemelijk, de foto’s en de lokale legendes zijn fraai, en heerlijk
zijn de vele weetjes. Ooit geweten waarom Hemelvaart altijd op een
donderdag valt of dat je met een simpel veerooster de duivel met zijn
bokkenpoten buiten de deur kunt proberen te houden?
Judith:
Op 16 mei 2019 verschijnt Heidense Heiligdommen bij uitgeverij Omniboek. Het boek gaat uitgebreid in op de vraag wat wij weten over religieuze opvattingen en praktijken vanaf circa 300 voor het begin van de jaartelling tot het heden, die buiten de christelijke belevingswereld vielen. Dit gaat aan de hand van vier vragen:
wat weten we over religieuze beleving in de lage landen voor de christianisering?
wat gebeurde er met de prechristelijke elementen tijdens en in de eeuwen na de kerstening?
in hoeverre kunnen we iets zeggen over het proces van bewuste en onbewuste herhaling en hertaling van het prechristelijke?
welke zichtbare fenomenen herinneren daar vandaag de dag nog aan?
ISBN 9789401914338.
Heidense heiligdommen. Zichtbare sporen van een verloren verleden