Queering the Museum

Queering the museum: de verkeerde kant van collecties

Als het weer bijna pride is buitelen allerlei instellingen over elkaar heen om hun vriendelijkheid tegenover onze community aan te geven, al dan niet goed bedoeld. Ook de kunst en cultuur sector wil niet achterblijven.

Zo zijn er programma’s rond roze planten, gebouwd erfgoed, en natuurlijk beeldende kunst.

In Nederland begon het met Artis waar ze al bijna twintig jaar een programma met rondleidingen over ‘roze dieren’ organiseren. Nee, dat zijn niet alleen flamingo’s, maar ook bij voorbeeld de kleine Humboldt pinguïns die regelmatig paren van dezelfde sekse vormen, en dan zelfs (gestolen of van de oppasser gekregen) eieren uitbroeden. Het Rijksmuseum wilde niet achterblijven, in de pride week kun je er rondleidingen volgen.  (Hetrozerijks.nl) Bij zo’n rondleiding wordt meteen duidelijk dat op het eerste gezicht het ‘roze gehalte’ niet altijd even duidelijk of voor de hand liggend is.

(Wanneer je op internet zoekt onder de woorden Rijksmuseum + queer krijg je veel links te zien naar allerlei kunstwerken in het museum en hun online collectie Rijksstudio. Ook kun je met deze werken een route op je mobiel volgen.)

Bovendien zijn dit allemaal tijdelijke activiteiten, vaak ontstaan of gebonden aan een roze evenement. Daarom zijn er in de wereld van roze erfgoedspecialisten al enkele jaren initiatieven gaande om de collectie in musea diverser en inclusiever te maken. Musea moeten nadenken over hun maatschappelijke relevantie. Wat is eigenlijk ‘roze erfgoed’?

Het Nederlands Openlucht Museum in Arnhem had al een gemetseld urinoir buiten staan, maar heeft sinds januari van dit jaar ook een echte Amsterdamse plaskrul in het Jordaangedeelte van het museum staan. In de oorspronkelijke oude staat, maar wel zonder luchtjes. Een object dat iconisch is voor homoseksuele mannen, je zou dit roze erfgoed kunnen noemen, al is dat op de website van het Museum niet terug te vinden. Je ziet het dus pas als je het door hebt.

Queering the Collections was de titel van een internationaal symposium, dat in maart 2015 in de Amsterdamse Openbare Bibliotheek gehouden werd over het zichtbaar maken van non straight geschiedenissen in archieven en musea. Het initiatief was van projectmanager Joeri Kempen, ook betrokken bij de Pride Photo Award, in samen-werking met IHLIA, het Amsterdam Museum, de Reinwardt Academie en COMCOL, de ICOM-commissie voor verzamelen.

Riemer Knoop, een van de organisatoren: “Bij de vraag naar queering collections gaat het erom om musea en archieven zover te krijgen dat de samenstelling van de bevolking op het gebied van genderdiversiteit beter in hun collecties wordt weerspiegeld, in hun acquisitiebeleid en tentoonstellingspraktijk. Kunnen alle burgers zich gerepresenteerd en vertegenwoordigd weten door wat er in collecties verzameld is, of wordt, en hoe er door musea geprogrammeerd wordt? Iedereen heeft het recht om gezien te worden.”

Je moet dus met andere ogen kijken naar de collectie, maar ook kijken naar verschillende doelgroepen. Dan kijk je met een blik die kantelt en ervaren de bezoekers van je instelling de objecten anders.

Na het symposium werd een netwerk gevormd. Er kwam een brochure met voorbeelden hoe je de collectie behandelen moet. De belangrijkste tips: bedenk van te voren wat je gaat onderzoeken, wie je doelgroep is, welke bewoordingen je gebruikt. Betrek zoveel mogelijk collega’s. Stem je verhaal af op je publiek. Je leest het hier: https://ihlia.nl/wp-content/uploads/2021/01/Queering-the-Collections-publicatielight.pdf

In het buitenland lopen al jaren programma’s met verschillende methoden om de museumcollecties uit het standaard heteroverhaal te trekken. Overigens blijkt daar wel uit hoe lastig het is om deze ‘queere’ objecten permanent op zaal te laten zien; museale presentaties wisselen natuurlijk nogal eens, anders wordt het maar saai. De objecten staan dus niet op zaal in een permanente tentoonstelling maar worden voorgesteld in een brochure of webtrail.

In 2009 opende het British Museum in Londen een webtrail door zijn collectie ter gelegenheid van de LGBT history month. Daarin waren 20 objecten opgenomen, zo divers mogelijk uitgezocht, die moesten illustreren hoe in verschillende culturen  liefde, seksualiteit en gender geconstrueerd werden. De gebruikte de term was ‘same sex desire’ en niet LGBT: dat gaf aan dat het toepasbaar was op alle perioden en culturen. Het British Museum heeft immers voorwerpen van all over the world, van de verre prehistorie tot recent. Zo werd ook een Europese witte kokervisie voorkomen. De meeste objecten konden langere tijd in het museum op zaal bezichtigd worden. Een website gaf uitleg. Te zien was o.a. de beroemde ‘Warren Cup’ – een zilveren beker uit de 1e eeuw met seksuele scènes tussen mannen-  en een Romeinse lamp met een afbeelding van twee vrouwen die orale seks hebben. De webtrail met boekje werd later uitgebreid tot het boek A little gay history: Desire and Diversity across the world, een toegankelijke LHBT wereldgeschiedenis in 40 objecten. In die tijd kon het woord ‘gay’ nog gebruikt worden om ogenblikkelijke herkenning  te geven. Het boek dient als voorbeeld om te illustreren dat iedere museum collectie in principe geschikt is om het LHBT verhaal te vertellen, als je maar goed kijkt.

Huidige versie https://www.britishmuseum.org/visit/object-trails/desire-love-identity-lgbtq-histories

Het Birmingham Museum and Art gallery organiseerde als eerste museum in 2010 een succesvolle tentoonstelling die Queering the museum heette. Het uitgangspunt was een beroemd beeld van de in Engeland zeer bekende beeldend kunstenaar Jacob Epstein (1880-1959) Lucifer. De gevleugelde Lucifer was voorzien van een grote slinger van groene anjers ter hoogte van zijn geslacht. ‘Green carnation’ was rond de eeuwwisseling een geheim symbool dat naar gelijkgeslachtelijke liefde verwees. Elders in de tentoonstelling liet curator Matt Smith moderne kopieën van bekende kunstwerken neerzetten, die er net een beetje anders uitzagen.

Matt Smitt , Green Carnation Installatie met groene anjers op beeld Lucifer van Jacob Epstein. (2010). Birmingham Museum (gesloten). Screenshot van brochure.

Uit het project bleek wel dat het veel kennis vereiste om de objecten die tot nu toe in een heteroseksueel betekenissysteem gefunctioneerd hadden uit te zoeken en van een relevante nieuwe informatie te voorzien. Ook curatoren moeten met een gekantelde blik kijken!

Richard Sandells, erfgoedspecialist en museum activist, suggereert in de brochure van IHLIA drie ‘queering strategieën’om dat voor elkaar te krijgen:

 1 Emancipatoir: leg queer geschiedenissen bloot, laat ze zien, ook al bleven de personen in kwestie zelf in de kast. Het helpt jonge (en oudere) generaties in hun emancipatie.

2 Gebruik meervoudige narratieven die gelijkwaardigheid benadrukken: hier past LGBT in het verhaal van inclusiviteit en gelijkwaardige representatie. LGBT krijgt dan geen status-aparte, niet-hetero’s zijn er gewoon, zoals de zon er ook gewoon is. In een tekstbordje wordt dan bijvoorbeeld terloops opgemerkt dat ‘Keizer Hadrianus en zijn geliefde Antinous samen (….)’.

3 Queering playfully and poetically: kunstenaarsinterventies die het ‘gewone’ of ‘alledaagse’ rondom gender deconstrueren en daar ongemakkelijke vragen over stellen. Dit kan op een speelse en poëtische manier zoals tijdens de ‘Queer Nights’ in het Victoria & Albert Museum in Londen.

Zelf vind ik het nog wel eens lastig dat de theorie achter al deze projecten in nogal wollige taal verpakt is. Zoals in het boek Queering the Museum ‘De auteurs bekritiseren zowel de praktijken en conventies in verband met het moderne openbare museum als de ontologische veronderstellingen die daaraan ten grondslag liggen. Het boek benadrukt de grenzen van bepaalde benaderingen van inclusie en het falen om afstand te nemen van een traditioneel museaal paradigma, en schetst een alternatieve kritische museale benadering die de auteurs ‘queer’ noemen.’ (Nikki Sullivan and Craig Middleton, Queering the museum, Routledge, 2020)

De strategieën van Sandells maken duidelijk dat het erg lastig kan zijn om goed te definiëren  over wie en wat het gaat. In het verleden zag het roze leven er anders uit dan nu. Het gebeurde meestal in het verborgene en er hangt geen bordje met uitleg aan. Identiteit is ook maar een begrip uit de 18e eeuw en homoseksualiteit uit de 19e. De wijze waarop mensen hun seksualiteit vormgaven vòòr die periode is voor ons niet altijd herkenbaar en je loopt het risico dat je gedragingen gaat toeschrijven aan mensen voor wie die zelf waarschijnlijk geen betekenis hadden.

Ook bij het uitbeelden van situaties is het uitkijken dat zo’n situatie heel betekenisvol in het oog van de moderne beschouwer kan zijn, maar nooit zo bedoeld is.

Een voorbeeld: onlangs zag ik in de Ridderzaal van het Muiderslot een schilderij hangen van zo op het oog twee dames in liefdevolle omhelzing. Amarilles kroont Mirtillo met bloemenkrans van  Jacob van Loo, rond 1650. Maar pas later bleek me dat dit een scene voorstelt uit een populair toneelstuk, Il Pastor Fido, waar Amarilles de als vrouw verklede herder Mirtillo met een bloemenkrans kroont. Het schilderij stelt een man en een vrouw voor en niet twee vrouwen. Dit was overigens een pop[ulaire onderwerp voor een kunstwerk.

Amarilles kroont Mirtillo, door Jacob van Loo. Voorstelling naar een populair stuk: de herder Mirtillo draagt vrouwenkleding. (Muiderslot , Wikimedia commons )

Een illusie minder dus. Aan de andere kant: alles uitleggen berooft de kijker van een geheim genot dat je iets ‘ontdekt’ hebt wat alleen geopenbaard wordt voor hen die in het geheim zitten.

Hoe kun je nu meer informatie over queer art geven? Tate Britain, een vooraanstaand museum in Londen, bracht in 2017 de grote tentoonstelling Queer British art 1861-1967 met bijbehorend boek: schilderijen en tekeningen van LHBT kunstenaars uit de engelse kunstgeschiedenis. https://www.tate.org.uk/whats-on/tate-britain/queer-british-art-1861-1967

Sindsdien brengt de website van Tate Britain regelmatig artikelen en filmpjes uit waarin bepaalde kunstenaars voorgesteld worden. Het presenteerde ook een film op YouTube met de geschiedenis van een kunstenaarskolonie in Lamorna in Cornwall waar veel lesbische vrouwen met allerlei onderlinge relaties woonden en werkten https://www.youtube.com/watch?v=uaOUpC2Dzgw

Het Centraal Museum in Utrecht voert al enkele jaren onderdelen van een project Gender, Seksualiteit en Queer in de collectie van het museum uit.

zie https://www.centraalmuseum.nl/nl/over-het-museum/nieuws-en-pers/kort-nieuws-en-blogs/100-jaar-centraal-museum-een-lhbt-geschiedenisIeder jaar wordt er een onderdeel uitgevoerd. Momenteel wordt de vaste collectie van het Museum (weer) verbouwd en omgegooid, maar het ligt in de bedoeling om in de nieuw vaste presentatie van het museum permanent aandacht aan queer te geven. Het programma wordt uitgevoerd in samenwerking met verschillende queer organisaties in de stad, zoals het Queer Film Festival en het Midzomergracht festival.

Dat je ook als museum van byzantijnse en beeldhouwkunst mee kunt doen laat het Bode museum in Berlijn zien.  A second glance: All forms of love, geeft achtergrondinformatie over vijf periodes vanaf de Griekse tijd tot heden. Een kaartje laat zien waar de objecten op zaal staan, maar het gidsje is ook zonder dat goed te lezen.  Een tweede boek gidst de lezer door geschiedenis en afbeeldingen van vrouwen.

https://www.smb.museum/museen-einrichtungen/bode-museum/ausstellungen/der-zweite-blick/

Meer theoretisch is het Baseline-traject (2021), een verzameling perspectieven op het hedendaagse Nederlandse museum, geïnspireerd door het Queering the Collections initiatief (IHLIA LGBTI Heritage, het Queering the Collections Network en het platform STUDIO i)  Het is een digitale publicatie die vijf queer- of gekleurde perspectieven op hedendaagse Nederlandse musea en erfgoedruimtes samenbrengt.

In ‘Baseline’ vindt je een veelvoud aan visies en stemmen. ‘De ervaringen en analyses in Baseline nemen verschillende vormen aan: essays, interviews, grafisch ontwerp en poëzie. Ze variëren in toon: een direct betoog aan de programmeurs die alleen voorwaardelijk ‘de ander’ uitnodigen, of de analyse van grimmige inclusiestatistieken. Ze reiken verder dan de witte kubus: diepe duiken in de archieven, dialogen die van Europa naar bondgenoten in Zuid-Amerika reizen. Van een uitgezoomd onderzoek van de museale geschiedenis van queer-representatie tot het exacte moment waarop het museum zijn bezoeker vervreemdt door een gebaar van othering.’

De verschillende hoofdstukken van deze publicatie komen overeen met verschillende lagen van het museum,  georganiseerd volgens bepaalde P’s. Drie van die P’s zijn geleend van de Museumvereniging: Programmering, Partners, Personeel en de andere twee zijn van STUDIO-i: Pronkstuk – verwijzend naar de collectie van het museum, en Persoonlijk – om de persoonlijke belangen en kwetsbaarheden in en rond de instellingen te benadrukken.

Baseline wordt hiermee gepresenteerd als een model voor hoe de Nederlandse museumsector eruit zou kunnen zien.

Aardig is dat de getoonde projecten merendeels afkomstig zijn uit Latijns Amerika (Mexico, Brazilië en Colombia). Ze tonen aan dat je helemaal niet zoveel geld nodig hebt om een blijvend zichtbare presentatie te hebben. Zo bevindt het Museu de Diversidada Sexual in Sao Paulo zich in een druk metrostation.

Al deze projecten, websites en trails hebben gemeen dat ze geïntegreerd zijn in de mainstream van musea. Ze maken musea inclusiever, maar zijn tegelijk ook kwetsbaar, omdat het tijdelijke activiteiten zijn, vaak ook nog gekoppeld aan een pride week. Er is maar één permanente collectie, het Schwules Museum in Bberlijn. In Engeland is er wel nu een aanloop  naar een queer museum (https://queerbritain.org.uk/)

In de afgelopen jaren gaan er ook in Nederland regelmatig stemmen op om een Regenboogmuseum te realiseren. Het blijft voorlopig een vrome wens, want tussen droom en daad staan in dit geval vooral praktische bezwaren (geld, gebouw, organisatie).

Judith Schuyf

Afbeeldingen bij het artikel. Het hele artikel is te vinden in Gay News september 2022.

1. Warren Cup, grieks/romeinse zilveren drinkbeker uit de 1e eeuw met aan een zijde een afbeelding van mannen die seks hebben met elkaar. Het object kon lang niet vertoond worden. (British Museum, wikimedia commons)

2. Hadrianus en Antinous. Keizer Hadrianus had een verhouding met de jongeling Antinuous, en was ontroostbaar toen deze in 130 in de Nijl verdronk. (British Museum) wikimedia commons

3. Antonello da Messina Sint Sebastiaan. Ca 1478  Sebastiaan was een romeinse soldaat die zich tot het christendom bekeerde en de marteldood stierf: hij werd met pijlen doorboord. Er zit niets homoseksueels in zijn geschiedenis, maar in het begin van de 14e eeuw werd hij plotseling afgebeeld als beeldschone halfnaakte jongeman. De hernieuwde belangstelling voor de Romeinse oudheid in die tijd leidde ertoe dat hij een homoseksueel icoon werd, van wie talloze beelden zijn gemaakt. (Dresden Gemäldegalerie Alte Meister, foto Judith Schuyf)

4. Naar Michelangelo Samson verslaat twee filistijnen. (1601–1615) Bode Museum Berlijn.

5. Stadhouder Willem de derde,  door Peter Lely ca 1700. Willem de derde had intieme relaties met verschillende mannelijke vrienden, zoals graaf Frederik van Nassau en Hans Willem Bentinck. ( Rijksmuseum wikimedia commons)

Koning Stadhouders Willem II (Rijksmuseum Amsterdam)


Afb 8 Omslag van het Baseline project

Afb 9 Omslag van Queering the museum Birmingham museum

Afb 10 Omslag De tweede blik Bode Museum Berlijn


Walter Spies en de ondergang van de Van Imhoff

Het Nederlands Instituut voor Militaire Historie gaat onderzoek doen naar de ondergang van de Van Imhoff, een Nederlands koopvaardijschip met aan boord 477 Duitse geïnterneerden dat op 19 januari 1942 als gevolg van een Japans bombardement voor de kust van Sumatra zonk. De Nederlandse bemanning had op last van hogerhand het schip en zijn gevangenen zonder adequate reddingsmiddelen achtergelaten. 411 geïnterneerden verdronken. Het is goed dat het NIMH onderzoek gaat doen. Hopelijk kunnen ze meer licht werpen op de schuldigen. Het marinecommando bleef tot nu toe buiten schot, zo zijn er tal van straten in Nederland nog genoemd naar de commandant admiraal Helfrich. Het NIMH meldde in zijn persbericht voorts dat het onderzoek er vooral komt op verzoek van en ten behoeve van de nabestaanden: kinderen en kleinkinderen van de slachtoffers. Dit bericht suggereert ten onrechte dat iedereen aan boord kinderen had. Voor de overigen, de kinderlozen, de homoseksuelen, is deze waarheidsvinding kennelijk niet van belang. Ik doe hier recht aan één van deze homoseksuelen: de kunstenaar Walter Spies.

Walter Spies op Bali

Bali is een geliefde vakantiebestemming en zeker niet alleen onder homoseksuelen. Al in het begin van de jaren twintig van de vorige eeuw, dus binnen een decennium na de zeer wrede ‘pacificatie’ van het zuidelijk deel van het eiland door de Nederlandse troepen, werd het als ‘het aardse paradijs’ beschreven. Vrijwel meteen kwamen er toeristen, die niet uitgekeken raakten op de fraaie natuur, de veelkleurige religieuze uitingen, de vriendelijke bevolking. Het feit dat die bevolking fysiek niet onaantrekkelijk was en bovendien vaak schaars gekleed rondliep droeg hier zeker aan bij. De Balinese vrouwen liepen overdag met ontbloot bovenlijf wat het eiland al vroeg de reputatie van een zekere zondigheid verleende. Het verschil tussen homo- en heteroseksualiteit was er naar verluid niet bekend. Het eiland trok dus ook al vroeg homoseksuele mannen.

Een van hen was de veelzijdige kunstenaar Walter Spies. Voordat Spies in 1927 naar Bali verhuisde had hij al een deel van zijn ‘exotische’ leven achter de rug. Geboren in 1895 in Moskou als derde kind van de Duitse vice-consul groeide hij op in Rusland. Thuis werd uitbundig gemusiceerd door zijn ouders en tante. Op zijn 15e werd ‘Walja’ zoals hij in de familie heette, naar thuisstad Dresden gestuurd om een Duitse schoolopleiding te volgen. Hij was met vakantie in Rusland  toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak en werd daar in 1915 als potentiële vijandelijke soldaat geïnterneerd. Hij had het in het dorp midden in de natuur niet slecht. Evenals de twee latere keren in zijn leven dat hij opgesloten zat, wist hij tekenmateriaal te bemachtigen. Ook hoorde hij de lokale liedjes en volksverhalen van de Russische boeren. Zijn leven lang bleef hij tekenen en schilderen, muziek en dans volgen. Sterker nog, omdat hij snel afgeleid was door andere mensen en gebeurtenissen in zijn leven zouden deze perioden van (semi-) gevangenschap steeds een rustpunt vormen, waardoor hij tot zijn sterkste werk kwam.

Walter Spies in Ubud. Coll Tropenmuseum. Wikimedia Commons
Walter Spies in Ubud. Coll Tropenmuseum

Homoseksualiteit.

Spies was zich kennelijk al jong bewust van zijn homoseksualiteit. Nog in Dresden als tienjarige werd hij onder de vleugels genomen van zijn neef Robert, die op dat moment een relatie had met de kunstenaar Sascha Schneider, illustrator van o.a. de Winnetou-romans van Karl May. Neef Robert zou een belangrijke rol gespeeld hebben bij het ontdekken van Walja’s homoseksualiteit. Robert sneuvelde in de eerste wereldoorlog.

Na zijn terugkeer naar Dresden na de Russische internering leerde hij interessante moderne schilders kennen zoals Kokoschka en Otto Dix. Via zijn liefde voor de muziek ontmoette hij nieuwe vrienden, musici, en via hen ook filmmakers en acteurs, zoals Conrad Veidt, de hoofdrolspeler van het eerste ‘Schwülendrama’ Anders als die Anderen, en diens vriend de filmregisseur Friedrich Wilhelm Murnau. Binnen enkele weken in 1920 werden Walter en de zeven jaar oudere Murnau een paar. Murnau, die eigenlijk Plumpe heette had zijn naam veranderd na zijn ontmoeting met de dichter Hans Ehrenbaum-Degele op wie hij smoorverliefd was geraakt. Ze betrokken de villa van Ehrenbaum-Degele in het chique villadorp Grunewald in het westen van Berlijn bij de Wannsee. De moeder van Ehrenbaum had daar geen bezwaar tegen. Maar ook Ehrenbaum sneuvelde en vijf jaar later ging Walter Spies met Murnau in Grunewald wonen, wat voor mama Degele kennelijk ook geen probleem was. De volgende jaren assisteerde hij Murnau bij de decors en muziek van diens films en werd onderdeel van de Berlijnse cultuurset, feesten en al. Daar werd het toch wat te druk. In de volgende jaren verbleef Walter veel op het waddeneiland Sylt. In de rustige omgeving daar kwam hij eindelijk tot schilderen en met succes. Aan zijn werk is te zien dat hij zeer beïnvloed werd hij door het geheimzinnige fijnschilderwerk van ‘le douanier’ Rousseau.

Spies naar Indië

In het voorjaar van 1923 verbleef Spies enige tijd in het huis van Nederlandse kunstvrienden in Amsterdam. Het Stedelijk Museum stelde een aantal schilderijen van hem ten toon.  In Amsterdam zag Spies voor het eerst schilderijen waarop de landschappen in Nederlands Indië waren afgebeeld en hij werd meteen nieuwsgierig naar dat land. Het zou de rest van zijn leven bepalen. Omdat hij weer eens geen geld had, monsterde hij in 1923 aan op de Hamburg. In de haven van Tandjong Priok verliet hij met een smoes het schip en nam de benen naar het binnenland. Hij zou nooit meer in Europa terugkeren.

Al vanaf de 17e eeuw hadden kunstenaars belangstelling voor de (voormalige) kolonie Nederlandsch-Indië. Ze beeldden al dan niet in het voetspoor van de koloniale autoriteiten, de kleurrijke exotische landschappen, mensen en dieren af. Niet dat dat makkelijk was: het was een hele reis en de omstandigheden waren niet bevorderlijk voor de schilderkunst. De schilders hadden vooral moeite met het weergeven van het Indische licht en het welige tropische groen. Een van de landschapsschilders merkte op dat het niet zozeer was dat hij de ‘zeer sterke groenen’ zou kunnen maken die nodig waren om de intense kleurenpracht weer te geven, ‘maar het ongeluk wil dat bijna al de sterke gelen die hij daarvoor nodig heeft, zeer spoedig zwart worden’ door het licht en de meerdere zuurstof.  

Tot Spies op het toneel verscheen werkten de kunstenaars in Indië, zowel degenen die vanuit Nederland afgereisd waren als degenen die in Indië geboren waren, volgens westerse maatstaven. Spies zocht de omgang met de lokale bevolking – kunstenaars die volgens de Balinese traditie werkten en vooral houtsnijwerk en (muur) schilderingen vervaardigden. Ook was hij zeer geïnteresseerd in de Balinese muziek. Hij ontwierp een notensysteem waarmee de gamelan muziek opgeschreven kon worden. Hij bestudeerde en beschreef Balinese dansen. Hoewel hij dus veel contact met de lokale bevolking had, lag het in de aard van het koloniale systeem dat het aanvankelijk om de hoogste lagen van de Indische klassenmaatschappij ging. Dat was al zo geweest op Java, waar hij de eerste jaren verkeerde, en als eerste westerling als muziekmeester in de kraton (paleis) van Djokjakarta ging werken. Van de Hollanders moest hij weinig hebben, die hij onsympathiek, kleinburgerlijk en dom vond.

In 1927 verhuisde Spies naar Bali. Op Bali probeerde hij een synthese te bevorderen tussen de traditionele Balinese kunsten en een modernere benadering, die ook aantrekkelijk was voor betalende westerse toeristen, maar de toeristenkitsch vermeed. Hij ging samenwerken met verschillende lokale kunstenaars. Hun namen verraden dat zij uit de hoogste klassen van Bali afkomstig waren. Zelf raakte hij ook geïnspireerd door het verhalende in de traditionele Balinese kunst, waardoor zijn schilderijen vaak meerdere perspectieven en verdwijnpunten in het beeld verenigen. De schilderijen zijn zeer fijn en kleurrijk geschilderd, realistisch, bijna surrealistisch soms. Zo droeg Spies bij aan de mythe van Bali als paradijs, maar hij deed zijn best om de authenticiteit van de kunst intact te laten, in tegenstelling tot de souvenirwinkeltjes die steeds meer snel geproduceerde rommel verkochten aangepast aan de Europese en Amerikaanse smaak.

Spies liet zich niet weerhouden door het feit dat hij vrijwel constant zonder geld zat en ontwikkelde de wildste plannen. Al in 1925 was hij een van de oprichters van het Bali museum in Denpasar, samen met de eveneens homoseksuele Nederlandse schilder/tekenaar Rudolf Bonnet. Bonnet woonde een tijd in Ubud, in het huisje waar ook Spies een aantal jaren had gewoond. Ubud is nog steeds het centrum van al dan niet artistieke kunst(nijverheid) op het eiland. Daarna bouwde Spies een huis in de bergen, iedere keer een stukje als er weer wat inkomsten waren. Het huis is nog steeds te huur voor toeristen. In dat huis waren niet alleen talloze buitenlandse bezoekers welkom, zoals Charlie Chaplin en de in die tijd zeer bekende schrijfster Vicky Baum, de rijke Barbara Hutton, de anthrolopologe Margaret Mead, de homoseksuele schrijver Noel Coward maar ook ontelbare dieren. Op een zeker moment woonden er honderden dieren in en om het huis: een neushoornvogel, drie witte kakatoes, een maraboe, papagaaien, een jonge adelaar, twee honden, drie reuzenpythons, een ree, apen, leguanen, otters, vissen, insekten. Spies was dol op zijn dieren en miste ze erg wanneer hij op reis was.

Walter Spies met zijn favoriete hoed en twee honden. Coll Tropenmuseum. Wiimedia commons.
Walter Spies in zijn huis met favoriete hoed en twee honden

Om bij te verdienen schreef Spies een brochure over Bali voor de Koninklijke Pakketvaart Maatschappij, die vrijwel een monopolie had op de aanvoer van toeristen, en hij verhuurde zich als gids aan rijke toeristen voor 25 gulden per dag (een behoorlijk bedrag in die tijd).

Met de filmer Victor baron Von Plessen werkte hij mee aan een film over Bali getiteld Island of Demons. Uit de beschrijving blijkt dat de film vol homo-erotische fantasieën zat zoals krachtige gespierde mannen en jongens die op fallische stokpaardjes reden. Spies vond vooral de verschillende dansen voor mannen vol van erotiek.

Spies richtte samen met Rudolf Bonnet en de Cokorda Gde Raka Sukawati van Ubud en de beroemde kunstenaar I Gusti Nyoman Lempad de kunstenaarsorganisatie Pita Maha op die ten doel had de bevordering van kwalitatief hoogstaande kunst door lokale kunstenaars te laten vervaardigen en te verkopen. Jonge lokale kunstenaars uit de dorpen kregen een opleiding tot schilder of houtsnijder en konden zo hun producten verkopen.

Walter Spies A view from the heights. Coll Tropenmuseum. Wikimadia Commons.
Walter Spies A view from the heights.

Arrestatie

De contacten die Spies met de Balinezen onderhield leidde tot ongenoegen bij de Nederlandse bestuurders. Men zocht een stok om de hond te slaan en vond die in de contacten tussen Spies en diverse Balinese jongens. Op het eiland zelf werden die niet als problematisch gezien, een jongen werd vanaf zijn twaalfde in staat geacht tot seksueel contact, en Spies lijkt zich voornamelijk aangetrokken te hebben gevoeld tot oudere jongens. Naar de huidige strafwet geen probleem, maar Nederlands-Indië volgde de Nederlandse wetgeving, en daar heerste art. 248bis, die de grens voor homoseksueel contact boven de 21 jaar legde. In de puriteinse door de VS beïnvloede literatuur wordt tegenwoordig gesuggereerd dat Spies een pedoseksueel was, en de jongens seksueel uitbuitte, maar daar is verder weinig bewijs voor.

Toen in 1938 het zogenaamde ‘Indische zedenschandaal’ speelde, was Spies er echter gloeiend bij. Een artikel dat in 1936 in een roddelblad uit Batavia verscheen vestigde de aandacht op de toenemende homoseksuele contacten in de kolonie, waar ook hoge ambtenaren bij betrokken waren. Half november kreeg de politie informatie over een man die homoseksuele betrekkingen zou hebben onderhouden. Hij werd gearresteerd en noemde namen van anderen. Mogelijk werden uiteindelijk meer dan 200 mannen in heel Indië gearresteerd, Europeanen, Indo-Europeanen, Chinezen en Indonesiërs. Ook Spies werd gearresteerd en zat negen maanden in de gevangenis, waar  hij door de steun van een aantal vrienden weer schildermateriaal ontving. In de gevangenis werd Blik door de palmen geschilderd.

Tweede Wereldoorlog.

Met het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog zat Spies in een moeilijk parket. Hij woonde al zo lang in Nederlands-Indië dat hij zich niet meer Duits voelde, en eigenlijk graag Nederlander wilde worden. Helaas kwam dat er niet meer van. Na de Duitse overval op Nederland op 10 mei 1940 werden alle Duitsers in de Nederlandse gebieden gearresteerd als vijandige vreemdeling, 3000 personen, rijp en groen door elkaar: nazi’s en tegenstanders van het regime. Ook Spies werd opgepakt en gedurende 20 maanden op Java en Sumatra geïnterneerd. Na de Japanse aanval op Nederlands-Indie op 7 december 1941 voltrok zich een drama. De gevangenen werden op transport naar Ceylon gezet. De dag nadat het schip Sumatra op 19 januari 1942 had verlaten werd het door de Japanners getorpedeerd. De Nederlandse bemanning liet de gevangenen in de steek op het schip Van Imhoff. De Hollanders vertrokken in de reddingboten en weigerden Duitsers die in het water sprongen eruit te halen. Ook Spies verdronk.

Spies nu wel vergeten

Spies was in Nederland (en de VS) veel bekender als kunstenaar dan in zijn vaderland. Daar is nu pas onlangs een biografie in het Duits verschenen van de hand van de filmregisseur Michael Schindhelm. Een nogal filmisch geschreven biografie, wat het niet makkelijk lezen maakt, en zonder voetnoten. Schindhelm wil het boek ook als basis voor een film gebruiken. Duidelijk is dat zijn biografie zeer schatplichtig is aan het boek van de Nederlandse kunsthistoricus Hans Rhodius Schönheit und Reichtums des Leben, Walter Spies uit 1964. Schindhelm heeft wel een aardig filmpje over Spies gemaakt dat op YouTube te bekijken valt. Overigens bevindt er zich geen enkel schilderij van Spies in een openbare Nederlandse collectie. Wel werden in het begin van de jaren tachtig van de vorige eeuw kort achtereen twee overzichtstentoonstellingen  van zijn werk in Nederlandse musea gehouden. Er werd zelfs een documentaire gemaakt die door de NOS werd uitgezonden. Spies heeft slechts een klein oeuvre aan schilderijen nagelaten – hij zette zich pas aan het werk als hij weer eens financieel aan de grond zat. De schilderijen en de vele tekeningen die hij maakte, halen tegenwoordig recordbedragen op de veiling. Als hij al homoerotische schilderijen maakte zijn die niet meer te achterhalen.

Judith Schuyf

Dit artikel verscheen in december 2020 in Gay news. Hier zijn ook meer illustraties opgenomen.

Gary L. Atkins, Imagining Gay Paradise: Bali, Bangkok, and Cyber-Singapore. Hongkong 2012

Wim Bakker, Visual arts in Bali. A century of change. Eindhoven 2018

Nigel Barley, Island of Demons. Singapore 2009

Koos van Brakel e.a., Indië omlijst. Vier eeuwen schilderkunst in Nederlands-Indië. Amsterdam 1998.

Frans Leidelmeijer, ‘De vervolging van homoseksuelen in Indië in 1938’, Indische letteren 22, 2007, 51-57.

Rhodius, Hans,  Schönheit und Reichtum  des Lebens, Walter Spies. Den Haag 1964. (uitgave is moeilijk antiquarisch aan te komen; de Koninklijke Bibliotheek heeft een exemplaar dat daar in te zien is)

Ross, Leo, ‘Apa boleh boewat? Wat kun je er aan doen? Briefkaarten van Walter Spies’ Indische letteren 15, 2000, 7-24.

Michael Schindhelm, Walter Spies. Ein exotisches Leben. München 2018.


Stolpersteine gelegd

Op 3 augustus en 8 oktober 2021 zijn (mede ter gelegenheid van het 75 jarig bestaan van COC Nederland) in totaal negen struikelblokken gelegd voor homoseksuele joden en verzetsmensen. We doen dit om de herinnering levend te houden aan mensen die aantoonbaar vervolgd zijn om wat zij deden en wie zij waren. Acht van de negen hebben dat met de dood moeten bekopen. We leggen struikelblokken voor hen bij hun laatst bekende adres, wat niet altijd makkelijk te vinden was, omdat sommigen als ongehuwden en/of onderduikers geen permanente woning hadden. Zes mensen van deze negen waren joods, vier zaten in het verzet (1 was joods en zat in het verzet)

Wanneer je iemands naam noemt zal die niet vergeten worden en voortleven. Van de ruim 100.000 joden die tussen 15 juli 1942 en 13 september 1944 vanuit Westerbork naar de vernietigingskampen gedeporteerd werden moeten –zuiver statistisch gezien- er zeker rond de duizend een niet-heteroseksuele voorkeur gehad hebben.

De Amsterdamse politie hield voor de oorlog al lijsten bij van personen die men verdacht van homoseksuele contacten of die eerder opgepakt waren wegens homoseksuele contacten. Er werd op dat moment niet veel mee gedaan. Maar dat veranderde: meteen in 1940 werd homoseksualiteit onder mannen strafbaar gesteld door de bezetter door middel van  een Verordening van de Rijkscommissaris.

Het Algemeen Politieblad van 7 mei 1942 meldde dat Joodsche verdachten van overtredingen van Verordeningen van den Rijkscomissaris en beschikkingen van den Commissaris Generaal voor de Openbare veiligheid  altijd ingesloten moesten blijven en ter beschikking SD.”

Inschrijving van de arrestatie van drie van de vier mannen op het Politiebureau (bron: Stadsarchief Amsterdam, politiearchief tweede wereldoorlog)

De joodse mannen voor wie stolpersteine zijn gelegd stonden in het politieregister  omdat zij al eerder in aanraking met de politie als homoseksueel waren geweest vanwege het zoeken van seksuele contacten op openbare waterplaatsen en in besloten huizen. Hen werd hen vooral verweten dat zij seksueel contact zochten met ‘arische’ jongemannen.

Een kwalijke rol speelde de Amsterdamse brigadier Jasper Van Opijnen, die al sinds 1920 voor de zedenpolitie de Amsterdamse homoseksuelen in de gaten hield.  In de maanden juli en augustus 1942 begon de vervolging van Joden serieus vorm te krijgen. Van Opijnen pakte  verschillende homoseksuelen op van wie hij de namen en voorkeuren via eerdere ‘vergrijpen’ kende: 6 juli werd de 68jarige Isaac Metzelaar thuis gearresteerd. Eind augustus werden drie joodse mannen op het bureau ontboden. Samuel Hoepelman, Salomon Lam en Isaac Walvisch. De joodse costumiere Mina Sluyter werd aangegeven door een buurvrouw en ontboden op het bureau. Haar werd seksueel contact met een ‘arische’ vrouw verweten. Zij zijn de eersten die dit overkwam.

Melding van de ‘ontbieding’ van Mina Sluyter op het politiebureau Amsterdam (Bron:Stadsarchief Amsterdam)

Conform de circulaire van 7 mei werden zij door de politie meteen in bewaring gehouden, zoals uit het politierapport valt op te maken. Daarna werden ze doorgezonden naar de SD. Opvallend is de snelheid waarmee ze van de SD doorgestuurd werden naar Westerbork dat pas net als verzamelplaats voor Nederlandse Joden functioneerde.  Vervolgens werden  ze vrijwel meteen naar de vernietigingskampen gedeporteerd, waar zij binnen enkele maanden vermoord werden, soms zelfs binnen enkele weken. Hun homoseksualiteit zorgde er dus voor dat hun toch al geringe overlevingskans nog kleiner werd.

Omdat zij de eerste homoseksuele joden in Amsterdam zijn die onder het begin van de georganiseerde jodenvervolging opgepakt en gedeporteerd zijn staan zij voor ons symbool voor een veel grotere groep personen. Als homoseksuelen hadden zij doorgaans geen kinderen die hen konden gedenken. Wij vinden het van belang dat ook het lot van deze joden bekend blijft en dat hun namen niet verloren gaan.

Met hen gedenken wij ook vier verzetsstrijders. Ook zij kwamen op voor joden in hun verzetswerk, ook zij waren homoseksueel, ook zij hadden geen kinderen die hen als eerste kunnen gedenken. Tussen deze groepen zijn er raakvlakken, omdat de verzetsstrijders specifiek in actie kwamen bij het beschermen van Joodse medeburgers. Als kunstenaar kwamen ze in actie bij het vervalsen van persoonsbewijzen via wat later het Kunstenaarsverzet is gaan heten. Het begon met het oprichten van de Kulturkammer begin 1942 waarvan alle kunstenaars lid moesten worden wilden ze hun beroep nog kunnen uitoefenen. Joden waren uitgesloten. Hun meest in het oog lopende actie was de aanslag op het bevolkingsregister aan de Plantage Kerklaan 36 op 27 maart 1943. Die had tot doel om de persoonsadministratie en de bevolkingsregisters te vernietigen. Personen met een vals persoonsbewijs konden zo niet meer ontdekt worden.  Zo hoopte men de Jodenvervolging te saboteren.

We weten relatief veel over de personen die in het verzet zaten. We kennen hun namen, we hebben foto’s van hen, we kennen zelfs de verhalen over hun laatste ogenblikken. We kennen zelfs hun homoseksuele voorkeur en de namen van hun vriendjes en vriendinnetjes.

Dat is in veel mindere mate het geval met de vier joodse mannen en de ene joodse vrouw. Hen kenden we tot voor kort alleen uit de politieregisters van de gemeente Amsterdam. Als gevolg van de publiciteit rond het leggen van de eerst stolpersteine meldden zich nabestaande familieleden van een van hen, nl Isaäc Walvisch. In dezelfde week dook ineens een foto van Salomon Lam op, afkomstig uit het politieregister van een eerdere veroordeling uit 1913 (!) Over twee mannen weten we nu wat meer. Voor de hele groep geldt nog steeds dat we alleen omdat we weten hoe het met hen afliep, ons een voorstelling, maar eigenlijk, nauwelijks een voorstelling, kunnen maken van hun laatste ogenblikken.

de negen stolpersteine

1 Karel August Pekelharing

Hoorn,  6 april 1909 – Gefusilleerd 10 juni 1944 te Bloemendaal (Overveen, duinen)

Zat ondergedoken in Amsterdam, laatst bekende adres Rombout Hogerbeetsstraat 83hs; dit was de woning van zijn vriend Bertus Botterman.

Karel leidde als kunstenaar een onzeker en zwervend bestaan. Hij danste, maar schilderde ook en schreef gedichten. Karels naam komt in 1939 voor op de lijst met ‘links-extremistische personen’ die de Centrale Inlichtingendienst (CID) bijhield. Hij wordt daar omschreven als ‘toneelspeler, communist en anti-mil.’ Vanaf het begin van de oorlog moest hij op verschillende plaatsen onderduiken: Utrecht, een tijdje zelfs in Kassel, Den Haag en later in Amsterdam bij zijn vriend Bertus Botterman. Hij trad in besloten kring op als danser en voordrachtskunstenaar. Ook schreef hij onder pseudoniem verzetspoëzie, schimpdichten, pamfletten en een roman.

Hij raakte betrokken bij de uitgave van het illegale blad De Vrije Kunstenaar en de hulpverlening aan Joodse onderduikers. Als lid van de Raad van Verzet (RvV) – een koepelorganisatie van het verzet – nam hij vanaf mei 1943 deel aan overvallen op distributiekantoren, aanslagen op collaborateurs en diverse bevrijdingsacties van gevangenen. Peekelharing hoorde bij de groep van Gerrit van der Veen die zeker 5 mislukte overvallen op het Huis van Bewaring aan de Weteringschans pleegden, doel was om enkele kameraden te bevrijden. Eind maart 1944 vond de Sicherheitspolizei (Sipo) in Den Haag aantekeningen bij een op 28 maart 1944 bij een poging tot arrestatie doodgeschoten RvV-man (Raad van Verzet). Mede op grond van deze notities kon de Sipo de volgende dagen diverse verzetsmensen arresteren, onder wie Pekelharing. Samen met Koen Limpers werd Peekelharing op 6 april gearresteerd in Hotel Americain aan het Amsterdamse Leidseplein en ingesloten in het nabijgelegen Huis van Bewaring aan de Weteringschans. Daar werd hij gemarteld, onder andere door hem een nacht in een ton ijskoud water te laten staan.

Op 10 juni 1944 werd Pekelharing met zes andere verzetsmensen, onder wie leden van zijn verzetsgroep ter dood veroordeeld door een Polizeistandgericht. Nog dezelfde dag werden zij gefusilleerd in de duinen bij Overveen en daar begraven.

2. Mina Sluyter

Amsterdam, 31 mei 1916 –  30 september 1942 te Auschwitz Gearresteerd Amsterdam, 24-7-1942 wegens homoseksualiteit

Op dat moment werd het beroep van Mina opgegeven als naaister; ze woonde in 1942 op de Kerkstraat 378-II. Ze woonde in de Kerkstraat met een niet-joodse vrouw met wie ze daarvoor al op Amstel 178 had gewoond, bij het café (Queen) Mary van Mary Milton. Haar naam is bekend vanwege een aantekening van het Bureau Joodsche Zaken op 24 juli 1942: ‘in bewaring voor homosexualiteit 24-7-1942, ook Jodin, overgebracht naar SD’.  Mina Sluyter had een ‘arische vrouw’ bezocht met wie zij een lesbische relatie zou hebben.  Zij werd twee maanden na haar arrestatie in Auschwitz vermoord.

Enige tijd na het leggen van deze steen werd de Kerkstraat door de gemeente Amsterdam gerenoveerd. De stenen in deze straat (het waren er verschillende) werden verwijderd en opgeslagen. Op 22 april 2022 zijn ze herplaatst. Enkele dagen tevoren werd er tot mijn grote verbazing contact opgenomen door overlevende familieleden Sluijter (ze schrijven het zelf met een ij, en niet zoals de gemeente met een y). Ik had ooit een oproep bij het Joods Digitaal Monument gezet, en die werd uiteindelijk gezien. Gelukkig konden een aantal familieleden bij de herplaatsing van de steen aanwezig zijn, waaronder kinderen (en kleinkinderen) van Mina’s zus en broer. Haar lesbisch zijn was bekend in de familie, maar was geen probleem.

Herplaatsing van de steen voor Mina Sluiter in aanwezigheid van enkele familieleden 22 april 2022
Bloemen voor het huis van Mina Sluyter

3. Samuel Hoepelman

Amsterdam, 28 juni 1896 –  23 april 1943, te Sobibor Gearresteerd Amsterdam, 26 augustus 1942 wegens homoseksualiteit Gedeporteerd naar Westerbork december 1942

Samuel was kantoorbediende en ongehuwd. Hij woonde bij zijn hoogbejaarde ouders, Jacob Hoepelman (Amsterdam 1863) en Alida Hoepelman-Suis (idem) op de Valckenierstraat 35-I. Op 26 augustus 1942 werd hij door de brigadier Van Opijnen bij de zedenpolitie ontboden, evenals Isaäc Walvisch en Salomon Lam.
Van Opijnen rapporteerde aan het Bureau Joodsche Zaken dat Hoepelman ‘meermaals tegennatuurlijke ontucht heeft bedreven met arische jongens, en nog steeds openbare toiletten bezoekt om hen tot ontucht te verleiden’. Het Bureau (Komissaris P.K.) stelde op basis hiervan vast dat deze jood een gevaarlijke homoseksueel was en een ‘Volksschädling’, een schadelijk element. Hij diende definitief uit de maatschappij te wordenverwijderd. In vergelijkbare termen werd gesproken over Isaac Walvisch en Salomon Lam. Bij deze werd bovendien toegevoegd dat hij communist was.

Samuel Hoepelman werd op de dag van zijn arrestatie uitgeleverd aan de SD. In december ’42 werd hij naar Westerbork gestuurd, en van daar op 20 april 1943 naar Sobibor gedeporteerd. Daar werd Samuel Hoepelman op 23 april vergast, 46 jaar oud. Zijn ouders waren enkele weken voor hem, op 26 maart 1943, in hetzelfde kamp omgebracht.

4 . Willem Johan Cornelis Arondéus

Naarden 22 augustus 1894 – Gefusilleerd 1 juli 1943 te Bloemendaal (Overveen, duinen)Beeldend kunstenaar en schrijver. Laatste adres: Singel 65-F te Amsterdam. Homoseksuele verzetsman. Datum arrestatie 1 april 1943

De kunstenaar Willem Arondeus was redelijk succesvol met opdrachten voor kunstwerken in openbare gebouwen. Toen in de loop van 1941 zijn studie over de monumentale schilderkunst in Nederland werd gepubliceerd, bevond Arondéus zich al midden in het verzetswerk. In de lente van dat jaar begon hij de Brandarisbrief te schrijven. Voortdurend spoorde hij aan tot verzet tegen de voorgenomen oprichting van de Kultuurkamer en signaleerde gevallen van culturele collaboratie. In 1942 ging de Brandarisbrief op in De Vrije Kunstenaar, opgericht door de musicus Jan van Gilse die met Arondéus en de beeldhouwer Gerrit Jan van der Veen de redactie ging vormen. Zijn aandeel in de verspreiding van de door Van der Veen en zijn medewerkers ingenieus vervalste persoonsbewijzen, leidde ertoe dat Arondéus en Van der Veen de leiding op zich namen van de op 27 maart 1943 gepleegde aanslag op het Amsterdamse bevolkingsregister, om aldus de mogelijkheid van controle op de in omloop zijnde persoonsbewijzen uit te schakelen. Tot degenen zijn meededen aan deze aanval behoorden ook de couturier Sjoerd Bakker en de celliste en dirigente Frieda Belinfante.  Sjoerd Bakker vervaardigde de valse uniformen. Na de aanslag zorgde loslippigheid onder de deelnemers voor een reeks arrestaties; Arondéus werd op 1 april op zijn onderduikadres gearresteerd. Na door een in het Koloniaal Instituut (thans Koninklijk Instituut voor de Tropen) zetelende Duitse rechtbank ter dood te zijn veroordeeld, werd hij met de voornaamste deelnemers aan de aanslag op 1 juli 1943 in Overveen gefusilleerd. Een gedenksteen aan de gevel van het naast de ingang van de Amsterdamse dierentuin Artis gelegen gebouw herinnert aan de deelnemers van de daar gepleegde aanslag en vermeldt ook de naam van Arondéus. De homoseksualiteit van enkele leden van de Van der Veen groep werd tijdens de rechtszaak als verzwarende factor aangehaald.

5 .Isaac Metzelaar

Amsterdam 22 maart 1874 – Auschwitz 19 augustus 1942 Zonder beroep Wonende Amstellaan 82-ii (thans: Vrijheidslaan) te Amsterdam Joods en Homoseksueel Datum arrestatie 6 juli 1942

Isaäc Metzelaar was al wat ouder: toen hij gearresteerd werd op 6 juli 1942 door de brigadier zedenpolitie, Jasper van Opijnen, vanwege verboden homoseksueel gedrag (nl overtreding van de Verordening van de Rijkscommissaris) was hij al 68 jaar. Hij leefde gescheiden van zijn vrouw Hendel Limkowksi.  Metzelaar woonde in 1941 op de Amstellaan 82-II, na de oorlog Stalinlaan geheten en sinds 1956 Vrijheidslaan,  niet ver van de Amstel.  Metzelaar maakte deel uit van een van de eerste transporten van Amsterdam naar Westerbork, die 15 juli 1942 begonnen. Daar behoorde hij tot de gevangenen die al op 24 juli naar Auschwitz werden gedeporteerd.

6. Salomon Lam

Amsterdam, 24 september 1886 –  13 november 1942 te Auschwitz Gearresteerd  Amsterdam 24 augustus 1942  wegens homoseksualiteit Gedeporteerd naar Westerbork Adres: Nieuwe Achtergracht 107 parterre

Salomon was handelsreiziger en ongehuwd. Hij stond al sinds 1910 bekend bij de Amsterdamse politie als bezoeker van een jongensbordeel, zoals uit onderzoek van Theo van der Meer bleek. In 1910 was dit niet strafbaar, maar de zaak speelde een rol bij de discussie over de invoering van art 248bis. Lam was ook een van de eersten die gearresteerd werd toen de wet eenmaal was ingevoerd. Een psychiatrisch rapport uit die tijd over hem laat zien hoe men over homoseksuele joden dacht:

Salomon Lam op politiefoto (Stadsarchief Amsterdam)

Hij was “raar”, “een raar ventje”, “een halve gare”, “idioot”, “brutaal”, “verbrassend”, “arrogant”, “gemeen in zijn mond”, “babbelig”, “zeer coquet”, “een eigenaardig type”, “een blagueur”, zelfs “een Don Juan tegenover vrouwen”. Hij waste zich te vaak en nog wel over het hele lijf. Als kind op school had hij altijd een druipneus. “Idiotie” kwam in zijn familie veelvuldig voor en zijn vader had syfilis gehad. Terwijl hij al jaren dezelfde betrekking had, beweerde het rapport dat hij er geen kon houden. De “halve gare” had al een eerdere veroordeling achter de rug. Hospita’s en buren, soms getipt door de politie, bespioneerden hem als hij bezoek ontving. Hij was meermalen hardhandig op straat gesmeten. (Uit: Theo van der Meer, De ‘verkeerde’ nering van de Kaak. Ons Amsterdam 56, april 2004)

Volgens het Amsterdamse politierapport van 1942 was zijn adres Nieuwe Achtergracht 107 parterre, de woning van het bejaarde echtpaar Emanuel en Mirjam Mossel-Mulder. Op 26 augustus 1942 werd hij door Jasper van Opijnen van de zedenpolitie ontboden, en gearresteerd,  op dezelfde dag als Samuel Hoepelman en Isaäc Walvisch. Van Opijnen rapporteerde aan het Bureau Joodsche Zaken, in dezelfde bewoordingen als hij bij Hoepelman deed, dat Lam ‘arische’ jongens tot ontucht verleidde. Het Bureau stelde op basis hiervan vast dat deze jood een gevaarlijke homoseksueel was en een schadelijk element dat definitief uit de maatschappij moest worden gebannen. Medewerker Kaper van het Bureau wist bovendien dat Salomon een communist was. Dit woord is onderstreept. Salomon Lam, jood èn homo èn communist, werd dezelfde dag nog uitgeleverd aan de SD en via Westerbork naar Auschwitz gedeporteerd. Daar werd hij op 13 november 1942 vermoord, 56 jaar oud.

7. Isaäc Walvisch

Amsterdam, 21 september 1888 – 14 september 1942 te Auschwitz Gearresteerd Amsterdam, 26 augustus 1942, wegens homoseksualiteit Gedeporteerd naar Westerbork Adres: Kromme Mijdrechtstraat 6II

Bij het leggen van de stolperstein was ook Willy Walvisch aanwezig, zij had haar oom Isaäc nog gekend als 8 jarig meisje. Hij kwam vaak bij haar ouders eten. Hij was een grote, opgewekte man, die wellicht officieel koopman was, maar het liefste als entertainer in allerlei clubs optrad.

Simone Walvisch sprak bij het leggen van de steen over haar oudoom Isaäc:

Hij was homosexueel en kwam daar ook voor uit, hoewel dat in de regel nog als een schande werd gezien. Hij kwam regelmatig eten op de Raamgracht, ook bij mijn vaders neef Ies en Nelly. Hun dochter Willy vertelde dat hij in de oorlog een keer bij hen kwam eten en alvast een boterkoekje had gekocht voor later op de avond, omdat zijn vriend bij hem op bezoek zou komen. Heeft haar vader Ies dat boterkoekje verstopt… Elk half uur speelde het carillon van de Zuidertoren het lied ‘Zie de leliën op het veld’. Na het eten moest Isaac om half 8 weer vertrekken, want om 8 uur moest hij thuis zijn vanwege spertijd. Isaac zei dan: “Ich komm mit der Lelie und ich gehe mit der Lelie.”

In 1942 woonde hij op een kamer op de Amstellaan 27 II hoog. Op dat adres staan op dat moment nog twee gezinnen ingeschreven: de familie Van Gelder (3 personen) en de familie Lopes Cardozo (4 personen). Allen zijn in een concentratiekamp omgekomen.

Op 26 augustus 1942 werd Walvisch door de zedenpolitie opgepakt. Dat was op dezelfde dag als Samuel Hoepelman (zie boven). Hij bleef niet lang in arrest en werd op 10 september naar Westerbork gestuurd en de volgende dag naar Auschwitz. Op 14 september 1942 werd Isaäc Walvisch vergast, 53 jaar oud, volgens zijn nicht Willy met ster en roze driehoek.

Salomon, Simon en Isaäc Walvisch in 1908

8. Sjoerd Bakker

Leeuwarden 10 juni1915 – Gefusilleerd: 1 juli 1943 te Bloemendaal (Overveen, duinen) Homoseksuele verzetsman. Datum arrestatie: 1 april 1943 Adres: Vondelstraat 24 Amsterdam

Sjoerd Bakker was als zelfstandig kleermaker/ontwerper werkzaam in zijn woning aan de Vondelstraat in Amsterdam. Hij was daarin zeer succesvol. Vanaf 1942 verleende Sjoerd Bakker hulp aan (Joodse) onderduikers. Hij verzorgde bonkaarten en persoonsbewijzen en hielp Joden hun inboedels illegaal onder te brengen. In eerste instantie werkte hij zelfstandig, later kwam hij in contact met de Persoonsbewijzencentrale die zich bezig hield met het vervalsen en stelen van persoonsbewijzen voor onderduikers. In februari en maart 1943 was hij direct betrokken bij de aanslag op het Amsterdamse Bevolkingsregister. Hij maakte de politie-uniformen die nodig waren voor de aanslag. De benodigde stof verkreeg hij via relaties bij de Hollandia Confectiefabrieken Kattenburg. Na de aanslag dook hij onder, maar werd na vijf dagen gearresteerd. In juni 1943 werd hij door een SS- und Polizeigericht samen met 11 andere die aan de aanslag op het Bevolkingsregister hadden deel genomen ter dood veroordeeld. Op 1 juli 1943 werden zij gefusilleerd in de duinen bij Overveen en in een massagraf begraven.

9. Frieda Belinfante

Amsterdam 10 mei 1904 – Santa Fe (USA) 5 maart 1995 Adres in Amsterdam in de oorlog: Jacob Obrechtstraat 64

De vader van Frieda Belinfante was een Joodse pianist, haar moeder is niet Joods. Ze groeide op in een gezin met drie kinderen. Al op jonge leeftijd moeten alle kinderen verplicht een instrument bespelen. Frieda kiest voor de cello. Als Frieda zestien jaar is wordt ze verliefd op componiste Henriëtte Bosmans en ze wonen zeven jaar samen.  Eind jaren dertig richt ze haar eigen orkest op ‘Het Klein Orkest’ en wint als enige vrouwelijke kandidaat het door Herman Scherchen georganiseerde dirigentenconcours.

Bij het aanbreken van de oorlog kan ze haar werkzaamheden als dirigente niet meer voortzetten. Ze sluit zich aan bij de verzetsgroep van Gerrit van der Veen en Willem Arondéus. Daar helpt ze met het vervalsen van persoonsbewijzen. Ook spoort ze vrienden en kennissen aan om hun eigen persoonsbewijs ‘te verliezen’ zodat ze een nieuw kunnen aanvragen. Ze helpt bij de voorbereiding voor de aanslag op het bevolkingsregister aan de Plantage Middenlaan waarmee ze de gegevens van onder andere 70.000 Amsterdamse Joden willen vernietigen. De aanslag mislukt. Bij de aanslag is Belinfante zelf niet aanwezig (ze zat mogelijk mogelijk op het dak nabij).  Alle directe plegers van de aanslag worden niet veel later opgepakt; ze zijn waarschijnlijk verraden.

Belinfante verkleedt zich als man onder de naam Hans Kroon en gaat zo een tijd onherkenbaar door het leven. Haar eigen moeder herkent haar niet. Als ze weer het gevoel heeft niet langer veilig te zijn duikt ze eerst een periode onder bij twee lesbische vriendinnen in Laren. Daar krijgt ze te horen dat de SD haar op de hielen zit en ze neemt de beslissing om het land uit te vluchten.  Samen met een van de vriendinnen uit Laren vlucht ze via de pilotenlijn via Parijs naar Zwitserland. Na de oorlog keert ze terug in Nederland maar aardt daar niet zo goed, mede omdat ze als vrouw niet meer aan het werk komt als dirigent. Ze besluit naar de Verenigde Staten te emigreren. Belinfante vertelt later in een interview dat ze in een verkeerde tijd geboren is en veel meer uit het leven had kunnen halen. Hiermee refereert ze zowel aan haar carrière als dirigent als aan haar homoseksualiteit.

Publiciteit

Het leggen van de stolpersteine kreeg ruime aandacht in de media. Het NOS journaal, Radio 1, The Guardian, de NRC, het Parool, de Leeuwarder Courant en de Trouw besteedden er aandacht aan.

In de middag van 8 oktober nodigde het NIOD nabestaanden, onderzoekers en andere betrokkenen uit voor een lunch. Het was de eerste keer dat het NIOD aandacht aan dit onderwerp besteedde. NIOD-directeur Martijn Eickhoff bevestigde dat onderzoek naar de positie en lotgevallen van homoseksuele Joden en verzetsmensen meer aandacht verdient, ook van het NIOD.

Met dank aan : COC Nederland, gemeente Amsterdam, Theo van der Meer en Simone Walvisch .foto’s Sjaan van der Jagt


20 jaar ‘Homohuwelijk’

Het homohuwelijk bestaat niet. 20 jaar geleden werd het burgerlijk huwelijk opengesteld voor paren van gelijk geslacht. Daarme was Nederland het eerste lang ter wereld waar dat kon. Deze dagen besteden de media daar uitgebreid aandacht aan. Ieder tv of radio programma, krant of tijdschrift lijkt we een of meerdere paren (meestal mannen natuurlijk) te hebben opgesnord om hier een mening over te hebben. Ook wij ouderen waren ineens zeer in trek en ik zag oude bekenden die ik door corona al meer dan een jaar niet meer gezien had, langstrekken op het scherm.

Ook 1Vandaag besteedde aandacht aan de 20 jaar huwelijk en interviewde onder andere mij.

Daarbij gebeurde iets eigenaardigs. De media dachten dat wij wilden feestvieren, en bleken onaangenaam getroffen toen ze van jonge activisten hoorden dat het helemaal niet zo goed gesteld is met de emancipatie in Nederland, en van oude activisten dat zij twintig jaar geleden erg tegen de openstelling van het huwelijk waren – en nog steeds eigenlijk.

Vanaf de jaren zeventig ijverde de homobeweging voor opheffing van de vele ongelijkheden in de juridische positie van homoseksuelen en heteroseksuelen. Op dat moment was er niets geregeld in relaties tussen mensen van hetzelfde geslacht. Er waren problemen met de pensioenwetgeving, met verzekeringen, met de aanschaf van een huis, met kinderen, met het erfrecht. Er werden pogingen ondernomen om dat met behulp van het notariaat te veranderen (het zgn ‘Leidse model’) maar dat bleven stoplappen die vooral voor een hoop rompslomp zorgden maar niet alle hindernissen uit de weg ruimden. Er gingen steeds meer stemmen op om het hele idee van het huwelijk maar af te schaffen. Want wat in wezen een juridische overeenkomst zou moeten zijn om zaken rond gemeenschappelijk bezit te regelen werd door de overheersende heteronormativiteit opgetuigd met allerlei overbodigheden en opgelegde vooronderstellingen. Ik noem de prins/ prinses op het witte paard, de witte trouwjurk, de eeuwige trouw en het eeuwige respect van de mensheid. Om maar te zwijgen over de ingebouwde ongelijkheid die aan de mannen in het huwelijk privileges gunde en de vrouwen taken oplegde.

In de periode voor de overwinning van het burgerdom in de 18e eeuw had men daar geen boodschap aan. Het huwelijk was wat het was: een juridische overeenkomst. En in de moderne 21e eeuw , waarin ieder individu telt, zou ieder individu dus door middel van een pakketje overeenkomsten datgene moeten regelen wat er te regelen moest. Ongeacht met wie dan ook: je broer, je tante, je geliefde, je buurman of je collega. De homobeweging koos dus voor individualisering. Maar kreeg het ‘homohuwelijk’ (heeft u een huwelijk? nee, een homohuwelijk). En wanneer je zaken toch hardnekkig zelf wilde regelen, was je hetzij bezig tot sint juttemis hetzij bleken uiteindelijk allerlei zaken toch niet goed te regelen, zoals het erfrecht, of het recht je partner in een buitenlands ziekenhuis te bezoeken.

Heeft de openstelling van het huwelijk dan helemaal niets opgeleverd? Voor veel traditionele families was het even wennen, maar uiteindelijk konden ze er niet onderuit dat er nieuwe familiebanden waren gekomen die net zo echt en serieus konden zijn als de hunne. Ook voor de degenen die individualisering wilden was het een vooruitgang dat LHBT’s eindelijk erkend waren als ‘persoon onder de wet’- een van de grondrechten die er eerst nog amper was. Dat was winst.

PS: Na de openstelling van het huwelijk zeiden veel mensen dat de homoemancipatie daarmee toch wel voltooid was. Er viel niets meer te wensen, en daarmee kon de mensheid overgaan tot de heteroseksuele orde van de dag, blij dat iedereen weer gewoon deed. Met de LHBTIetc emancipatie is het overigens nog steeds niet goed gekomen zie de nieuwste Feiten en Cijfers van MOVISIE, een overzicht dat ik jaren geleden ben begonnen, toen ik daar nog werkte.

PPS: en mijn trouwfoto? die hebben we nooit laten maken….


Fredy Hirsch, een vergeten held

Fredy Hirsch was joods en homoseksueel, een sportman en geboren leider. Hij zorgde voor duizenden joodse kinderen in twee concentratiekampen in Tsjechië. Zijn leven eindigde in Auschwitz op 8 maart 1944 onder nooit opgehelderde omstandigheden.

De als homoseksueel ‘vergeten held’ krijgt nu pas meer aandacht. De journalist Dirk Kämper schreef een biografie over hem. Op basis hiervan maakte het ZDF een documentaire over zijn leven die eind maart 2020 werd uitgezonden en online op YouTube (“Fredy Hirsch, ein deutscher Held”) te bekijken is. De Israelische filmer Rubi Gat maakte in 2017 de lange biografische film Dear Fredy die veel meer ingaat op Fredy’s homoseksualiteit. Op internetsites en krantenartikelen was er al eerder over hem te lezen. Maar het ene verhaal is het andere niet. Niet iedereen blijkt even goed uit de voeten te kunnen met Fredy’s homoseksualiteit, hoewel het nergens ontkend wordt – hij stak het dan ook niet onder stoelen of banken, ook niet in het kamp. Niemand gaat echter in op de vraag welke relatie er was tussen Fredy’s homoseksualiteit en zijn opvallende daden in de concentratiekampen Theresienstadt en Auschwitz. Toch lijkt die relatie me duidelijk.

Alfred (‘Fredy’) Hirsch werd op 11 februari 1916 geboren in Aken, net over de Nederlandse grens in een niet-orthodoxe joodse familie. Zijn vader was slager. Mogelijk heeft het vroege uiteenvallen van zijn familie (zijn vader overleed toen hij 10 jaar was; zijn moeder kon de situatie niet aan en verliet de jongens) er mede voor gezorgd dat Fredy en zijn broer Paul op zoek gingen naar een andere veilige haven. Die vonden ze allereerst bij de joodse organisaties. Bij deze organisaties vond Fredy een uitlaatklep voor zijn organisatietalent dat hij dienst stelde van zowel zijn sportiviteit (gymnastiek en turnen) als het zionisme. Dat is de kern van wat Fredy uitdroeg, vanaf de tijd dat hij nog een adolescent was. En het verbazingwekkende is dat hij dat tot vrijwel de laatste dag van zijn korte leven in de concentratiekampen wist vol te houden. Als joden zich wilden voorbereiden op emigratie naar Israel en zich te weer moesten stellen tegen het antisemitisme was het van het grootste belang dat ze hun lichaam en geest zo sterk mogelijk maakten. Al vanaf het begin van de 20e eeuw ontstonden  – als reactie op de duits-nationalistische turnbonden – ook joodse turn en gymnastiek organisaties. Ze leken uiterlijk en innerlijk sterk op de nationalistische Duitse organisaties. Deze werden echter steeds antisemitischer. Gemeenschappelijk was het belang dat toegekend werd aan een sterk lichaam (Körperkultur). Dat gold vooral voor de joodse organisaties die zich primair als Duits definieerden. Fredy ging echter een andere kant op: die van het zionisme. Dat veroorzaakte ook een breuk met zijn broer Paul. Voortaan had hij weinig contact met zijn familie.

Fredy Hirsch

Al in 1931 werd Fredy een van de leiders van de joodse jeugdvereniging in Aken en richtte de afdeling Aken van de joodse padvindersbond op. Hij hield het al spoedig niet meer in Aken uit, ook omdat zijn moeder, die in 1926 weduwe was geworden, met haar nieuwe man naar het buitenland verhuisde. Mogelijk heeft ook zijn homoseksualiteit voor conflicten gezorgd. In de volgende jaren woonde hij in verschillende steden in Duitsland, steeds actief in de Joodse Padvindersbond Duitsland (JPD) en de Makkabi Hatzair, een Zionistische sportorganisatie.  Veel Joodse sportclubs heten Makkabi naar een joodse vrijheidsstrijder uit de 2e eeuw (de joodse zaalvoetbalclub Makkabi in Amsterdam kwam onlangs nog in het nieuws omdat ze politiebescherming vroegen vanwege antisemitische bedreigingen. Soms verandert er helaas niets.) De Makkabi hadden een programma waarbij een bijna militaire training centraal stond. Dat werd nog noodzakelijker toen de nazis in 1933 aan de macht kwamen en het voor veel joden duidelijk werd dat ze Duitsland moesten ontvluchten, wilden ze het overleven.

In 1935 verhuisde Fredy illegaal naar Tjecho-Slowakije, eerst naar Brno en later naar Praag. De introductie van de Neurenberger rassenwetten maakten het voor joden steeds onaangenamer om in Duitsland te wonen. In dat jaar werd ook paragraaf 175, het strafwetartikel tegen homoseksueel gedrag aangescherpt. Het was toen voor iedereen al een tijd duidelijk dat Fredy homoseksueel was.

Fredy Hirsch als sportman in Theresienstadt

Er zijn enkele filmopnamen van Fredy bewaard gebleven. We zien een afgetrainde jongeman, donker haar dat keurig in de plooi zit, ontbloot bovenlijf die verschillende turnoefeningen doet op een veld in de openlucht. Zijn dit opnames die gemaakt zijn voor de propagandafilm die de nazi’s in Theresienstadt maakten?

Verbazingwekkend is ook dat Fredy vrijwel altijd open over zijn homoseksualiteit was. Soms gaf dat uiteraard problemen, maar nog verbazingwekkender is eigenlijk dat het ook heel vaak gewoon geaccepteerd leek – zo was hij nu eenmaal kennelijk en er viel niks aan te veranderen. Ook in de Makkabi werd er wel over en met hem over gesproken maar kennelijk wist hij iedereen te overtuigen dat het geen probleem was in zijn werk met jongeren omdat hij zich van relaties zou onthouden. Maar ongetwijfeld zal hij steeds extreem op zijn hoede zijn geweest dat zijn contacten met jongeren geen aanleiding tot verkeerde speculaties gaven. Later, in het kamp probeerden enkele vrouwen hem nog hardnekkig aan een tweetal aantrekkelijke dames te koppelen, maar het volstrekte mislukken van deze pogingen werd na al die jaren door de toenmalige kinderen die dat echt wel doorhadden met enige gegrijns vermeld. In de literatuur over Fredy vinden we nergens een relatie tussen Fredys werk met jongeren en zijn homoseksualiteit. Toch zou het me niet verbazen als die er wel was, in een periode dat de ‘pedagogische eros’ in homoseksuele kringen opgeld deed en homoseksuele mannen zich inzetten bij de opvoeding van adolescente jongens. Er is overigens geen aanwijzingen dat zijn voorkeur naar jongeren uitging, al waren er vage beschuldigingen. Ja, hij had zeker relaties, al zijn de bronnen niet duidelijk met wie en waar. Kämper houdt het vaag. De Tsjechische historici Anna Hájková en Alena Mikovcová vonden in de archieven van de Makkabi in Brno en in interviews met overlevenden dat Fredy tussen 1936 en 1939 in Brno samenwoonde met zijn vriend Jan (Jenda of Honza) Mautner (geb. 19 november 1912 in Boedapest), een student medicijnen. Hij omschreef het als de gelukkigste tijd van zijn leven. Ook hier zette hij plaatselijke Makkabi groepen op, maakte een programma met veel buitenactiviteiten, organiseerde Makkabispelen en schreef voor de lokale Makkabikrant. In 1939 ging hij naar Praag. Hij kreeg een betaalde baan bij de Makkabi Praag, maar bleef problemen houden met zijn verblijfsvergunning, omdat hij illegaal in het land was. Inmiddels was Tsjechië door de Duitsers bezet. Op dat moment was het nog mogelijk voor joden om uit te reizen naar Palestina. Hij gaf daar les aan jongeren om ze voor te bereiden op het leven in een kibbutz. Een aantal jongens kreeg de mogelijkheid om via Denemarken te ontsnappen. Er kon één leider van de Makkabi mee. Er werd om geloot met luciferstokjes, Fredy verloor en bleef in Praag. Volgens een andere versie van het verhaal won hij, maar koos er voor in Praag te blijven omdat hij ‘zijn’ kinderen niet in de steek wilde laten. De ‘jüdischen Auswanderung’ naar Israël kwam de nazi’s aanvankelijk wel goed uit, maar toen het steeds moeilijker werd de vele joden die weg wilden daadwerkelijk daar te krijgen, veranderde het reisdoel van de ‘jüdische Auswanderung’ in een sinistere ‘eindoplossing’.

Fredy Hirsch en Jan Mautner
Jan Mautner (l) en Fredy Hirsch

(l) The Moravian Provincial Archives in Brno, B 26 Policejní ředitelství Brno (Police Headquarters Brno), box nr. 3373, fol. 263–263a.

Fredy in Theresienstadt.

Op 4 december 1941 werd Fredy naar Theresienstadt gedeporteerd als een van de 22 stafleden die moesten helpen daar een nieuw joods ghetto op te zetten. Jan Mautner volgde in 1942, maar het is niet bekend of ze elkaar ooit nog terugzagen. Terezin,  60 km ten noorden van Praag, was een oude kazerne die door de nazi’s als joods ghetto was aangewezen. Naar de buitenwereld toe wilden de nazi’s het voordoen alsof het een humaan kamp was. Daarom wilden ze ook geen grote groepen joden verder naar het oosten deporteren, met als gevolg dat het kamp overvol werd. Opvallend aan Theresienstadt was dat de joodse gevangenen een zekere mate van zelfbestuur hadden, zij het wel onder bevel van de Duitse bezetters. Fredy werd assistent van Egon Redlich, de leider van de jeugdafdeling. In tegenstelling tot andere kampen was er in Theresienstadt een familieafdeling. De kinderen zaten in een apart gedeelte en konden overdag bij hun ouders zijn. In het kinderblok kregen ze les van Fredy. Die drong er op aan dat de kinderen discipline in alles hanteerden. Ook al was het nog zo koud, alle kinderen moesten zich ‘s ochtends wassen. Ze moesten zichzelf en hun omgeving schoon houden en waar mogelijk buiten doorgaan met hun gymnastiekoefeningen. Fredy kende de eerste les van het concentratiekamp: reinheid en tucht redden levens. Ongetwijfeld heeft dit een aantal kinderen uiteindelijk het leven gered. Dank zij de goede relaties die Fredy met de Duitse kampleiding onderhield konden er in 1943 zelfs Makkabispelen in het kamp georganiseerd; onder de duizenden toeschouwers waren zelfs veel nazibewakers. Toch was Fredy niet helemaal vrij om te doen en laten wat hij wilde. Na een incident werd hij opgepakt, geslagen en op 8 september 1943 voor straf naar Auschwitz gedeporteerd .

Auschwitz-Birkenau

In de loop van 1943 werden meer dan 17.500 joodse gevangenen van het overvolle Theresienstadt naar Auschwitz-Birkenau gebracht. Hier waren de omstandigheden natuurlijk veel slechter: Auschwitz was een vernietigingskamp waar de meerderheid van de gevangenen meteen of op termijn naar de gaskamers werd gestuurd. Toch werd ook hier een deel (blok B IIb) als ‘Familienlager Theresienstadt’ bestemd. Met hetzelfde doel als eerst: om het zgn humane gezicht van de nazi’s te laten zien in het geval dat het Rode Kruis ook hier op inspectie zou komen (wat niet gebeurde). Gevangenen werden gedwongen geruststellende kaarten naar huis te sturen, die doorgaans pas arriveerden als de afzenders al lang vergast waren. Ook in Auschwitz onderhield Fredy goede relaties met de nazikampleiding, waardoor hij voor de kinderen meer voedsel en ruimte kon verkrijgen. Hij zat hoog in de organisatie van het kamp en droeg ondanks zijn jeugdige leeftijd een grote verantwoordelijkheid. Fredy Hirsch drong er bij de kampleiding (de beruchte arts Mengele) op aan ook hier een kinderblok te maken. 700 kinderen kregen hier de ruimte om te spelen en te sporten. Er werd zelfs onderwijs gegeven, ongehoord in een concentratiekamp: Engels en Tsjechisch, letterkunde, er werd theater opgevoerd. Op de witgesausde wanden werden door een iets oudere gevangene die goed kon tekenen zelfs vrolijke figuren getekend, bij voorbeeld uit de Disney tekenfilm Sneeuwwitje. Ze had de film voor de oorlog zo vaak gezien dat ze ze uit het hoofd kon tekenen.

Fredy als sportman

Toch was er wel kritiek op Fredy. Men vond hem arrogant, hij was anders en men wantrouwde zijn intensieve contacten met de Duitsers. Er gingen geruchten dat hij een relatie met een hoge nazi in het kamp had. Ook leek hij wel erg vertrouwelijk met de beruchte kamparts Mengele. In Nederland zou men dit dilemma later ook wel schetsen als dat van een burgemeester in oorlogstijd. Wat moet je: meedoen of in verzet gaan? Effectief was het wel. Fredy viel op als Duitser in Tsjechië: hij zag er uiterst verzorgd en atletisch uit, hij gedroeg zich correct en met autoriteit en bovendien: hij sprak Duits en kende de gewoontes en het systeem van de bezetter. (Overigens leerde hij in al die jaren vrijwel geen woord Tjechisch – een talenknobbel bezat hij niet). Als de SS al op de hoogte was van Fredy’s homoseksualiteit, interesseerde dat hen kennelijk niet. Zelf zou hij het in die tijd wat meer verborgen hebben gehouden.

Het einde.

De gevangenen ontdekten op lijsten met hun namen die bij de kampleiding lagen de letters ‘SB na 6 maanden’: Speciale Behandeling, of wel de gaskamer. 6 maanden na aankomst, dat was dus begin maart 1944. Steeds meer geruchten deden de ronde dat het hele kamp, inclusief het kinderblok, voor de gaskamer was bestemd. Men zou hen zogenaamd naar een werkkamp in de buurt sturen. Sommige gevangenen wilden een opstand beginnen, om dan tenminste strijdend ten onder te gaan. Fredy werd gevraagd de opstand te leiden. Hij vroeg 24 uur bedenktijd. Het was een keuze van de duivel: meedoen met de opstand en ‘zijn’ kinderen in de steek laten, of niet meedoen en ook sterven. 24 uur later was Fredy dood, overleden aan een overdosis slaaptabletten. Het is nooit duidelijk geworden of hij deze zelf had ingenomen, of hij de overdosis per ongeluk kreeg om hem even rustig te houden of dat hij vermoord werd omdat hij te lastig werd. De meerderheid van de gevangenen van het familieblok werd in de maanden daarna vergast. Slechts 1294 overleefden het kamp. De ironie van de geschiedenis wil dat een aantal van hen door Mengele van de gaskamer was gered om ‘tweeling experimenten’ op hen te doen.

Jan Mautner overleefde het kamp. Hij vond een nieuwe liefde, Walter Löwy, een apotheker. Hij overleed in 1951 aan tuberculose.

Na de oorlog vertelden verschillende overlevenden van het kamp hun geschiedenis. Daarin werd steeds gesproken Fredy Hirsch en de belangrijke rol die hij in hun leven had gespeeld. Ze wisten allemaal dat hij homoseksueel was. Maar de tolerantie die zij hadden gold niet voor de communistische autoriteiten in het naoorlogse Tjecho-Slowakije. Ook nu nog figureert hij niet in de officiële geschiedenis van Terezin. Daardoor hij is altijd onbekend gebleven, totdat hij pas onlangs aan de vergetelheid werd ontrukt.

Bronnen

Aharony, Michal : The Unknown hero who saved children at Auschwitz. Haaretz online 5 april 2018

Hájková, Anna : Die Geschichte von Jan Mautner und Fredy Hirsch: Jung, Schwul  – und von den Nazis ermordet. Der Tagesspiegel online 31 augustus 2018.

Hájková, Anna: Fredy Hirsch’s lover. Could a homosexual love survive Theresienstadt? https://www.tabletmag.com/jewish-arts-and-culture/282479/fredy-hirschs-lover

Kämper, Dirk: Fredy Hirsch und die Kinder des Holocaust. Die Geschichte eines vergessenen Helden aus Deutschland. Zürich 2015.

Fredy Hirsch. Wikipedia.

De foto van Jan Mautner is gereproduceerd met vriendelijke permissie van het Provinciaal Archief van Moravië in Brno, B 26, Policejní reditelství Brno, box nr.3373, fol. 263-263a.

ZDF-History: Ein deutscher held: Fredy Hirsch und die Kinder des Holocaust. https://www.zdf.de/dokumentation/zdf-history/ein-deutscher-heldfredy-hirsch-und-die-kinder-des-holocaust-100.html


Magnus Hirschfeld in ballingschap

Magnus Hirschfeld speelde een belangrijke rol bij de ontwikkeling van het begrip homoseksualiteit in Duitsland en ver daarbuiten in het begin van de twintigste eeuw. In zijn Institut für Sexualwissenschaft in Berlijn ontvingen hij en zijn naaste medewerkers honderden mensen die informatie en advies over hun seksuele leven en voorkeuren wilden hebben. Vanuit de gedachte dat seksualiteit en oriëntatie direct voortkwamen uit lichamelijke gesteldheid onderzocht hij hun lichamen en publiceerde daarover, bij voorbeeld in de Jahrbücher für Sexuelle Zwischenstufen.  Ook werden er regelmatig colleges en voorlichtingsavonden op het Instituut gegeven.

Norman Haire van de Weltliga für Sexualreform, links, Hirschfeld en Karl Giese voor de ingang van het Institut für Sexualwissenschaft in Berlijn, rond 1930

Maar Hirschfeld was ook joods. Zijn werk riep veel weerstand op bij de rechtse burgerij en de opkomende nazi’s, en zijn joodse afkomst hielp daar niet bepaald bij. In 1930 vertrok hij voor een langere reis naar de Verenigde Staten en toen hij in 1932 terugkeerde naar Europa was de situatie zo verslechterd, dat hij besloot zijn wereldreis te verlengen en voorlopig niet naar Duitsland terug te keren. Hij zou Duitsland nooit meer terugzien. Op 6 mei 1933 werd het Institut fur sexualwissenschaft door Nazi studenten geplunderd en enkele dagen later werd de beroemde bibliotheek op de brandstapel gegooid. Hirschfeld was op dat moment in Parijs en zag de boekverbranding, waarover hij al schriftelijk bericht had gekregen, op het bioscoopjournaal ‘unter tiefster seelischer Erschütterung’. S

In het moderne Europa zonder grenzen kunnen we ons moeilijk voorstellen hoe lastig in deze periode reizen en vooral langere tijd buiten de eigen landsgrenzen verkeren was. Paspoorten werden voor een periode van vijf jaar afgegeven, dat is niet anders dan nu. Hirschfelds pas liep af in mei 1933 op het moment dat hij in Zwitserland was. Uit angst dat de pas niet meer verlengd kon worden en hij in het mogelijk voor hem gevaarlijke Zwitserland opgesloten zou raken stak hij de ‘groene grens’ naar Frankrijk over, een land dat hij goed kende. In de loop van 1934 kon hij toch nog veel reizen maken: Nice, Venetië, Milaan, Verona, Lausanne, Genève. Maar vanaf het voorjaar van 1935 beperkte de Duitse regering de mogelijkheden om paspoorten en visa te verlengen. Hij durfde Frankrijk niet uit te reizen uit angst dat hij niet meer kon terugkeren. Hij zat dus vast. Een van zijn twee levenspartners, Instituts-medewerker Karl Giese, die om onbekende reden niet met hem meegereisd was naar de VS, had een vergelijkbaar probleem: hij werd in 1934 opgepakt wegens seks met een man in een sauna en werd vervolgens uitgewezen uit Frankrijk. Hij woonde daarna in Wenen en Brno.

Over de laatste levensjaren van Hirschfeld in ballingschap is weinig bekend. We kunnen er meer over lezen in Magnus Hirschfelds Exil-Gästebuch, dat onlangs is uitgegeven. Hirschfeld had de gewoonte om mensen die hij ontmoette te vragen iets persoonlijks in een ‘gastenboek’ te schrijven. Mij drong steeds de vergelijking op met het gastenboek dat je in sommige vakantieverblijven aantreft, waarin de gasten naam, datum, en iets aardigs schrijven. Alleen waren de personen in kwestie niet letterlijk Hirschfelds gasten, maar mensen die hij ontmoette. Ook plakte hij veel foto’s van de mensen die op bezoek kwamen, enkele plaatjes uit de Berlijnse tijd en soms krantenknipsels en aankondigingen van lezingen in het boek.

Hirschfeld en het Lila Lied
Bijdrage van Fritz Heymann met het refrein van het ‘Lila Lied’ uit 1922, op het fotootje staat Hirschfeld met een andere bekende in de rivier de Allier.

Het boek belandde via allerlei omwegen in het Deutsche Literaturarchiv Marbach waar het uiteindelijk ontdekt werd door Marita Keilson-Lauritz die zich lange tijd met de transcriptie en het achterhalen van de namen bezighield. Nu is het onder de vleugels van het Magnus Hirschfeld Gesellschaft in facsimile met aantekeningen is uitgegeven. De aantekeningen moeten een hels karwei geweest zijn. In totaal staan er bijna 90 foto’s in het boek, meer dan 260 namen en berichten, in niet altijd even leesbare handschriften, in diverse talen, waaronder chinees (Hirschfelds andere levenspartner Li Shiu Tong was van chinese afkomst). 158 personen kon men achterhalen. De korte biografieën achterin het boek tonen aan hoe groot het netwerk van Hirschfeld was, en hoe hij, ondanks het verlies van zijn instituut en bibliotheek toch probeerde nog iets van zijn werk voort te zetten.

Magnus Hirschfeld met zijn partner Li Shiu Tong in ballingschap in Nice, 1935

De 65jarige besteedde wat de laatste twee jaar van zijn leven zouden blijken te zijn aan pogingen iets van zijn levenswerk te redden. Financieel hoefde hij zich geen zorgen te maken: behalve de inkomsten uit lezingen en boeken had hij uit voorzorg aandelen in 1928 in De Bijenkorf gekocht, die heel wat opleverden. Als arts mocht hij niet werken, omdat hij in Frankrijk niet bevoegd was. Wel probeerde hij zijn Berlijnse instituut te laten herleven in een ‘Institut des Sciences Sexologiques’ in zijn woning in Parijs.

In 1921 was Hirschfeld instrumenteel in de oprichting van de Weltliga fur Sexualreform die tot doel had juridische veranderingen in de veelal zeer verouderde en belemmerende regelgeving te bewerkstelligen. Seksuele voorlichting, geboortebeperking, decriminalisering van seksuele handelingen tussen volwassenen met beider toestemming stonden in het tienpuntenplan van de Liga. Voorlichting over interseksuelen en homoseksuelen moest discriminatie tegengaan. Zij dienden in het vervolg medisch behandeld te worden en niet meer als misdadigers of zondaars. De Weltliga kwam vanaf het eind van de jaren twintig jaarlijks of tweejaarlijks in verschillende steden in Europa bijeen. Hirschfeld organiseerde vanuit zijn ballingschap nog het congres van 1932 in Brno, maar na de oprichting van zijn Institut des Sciences Sexologiques kreeg hij ruzie met de franse afdeling van de Weltliga fur Sexualreform. Meningsverschillen over het programma waren de reden. Mogelijk speelde ook nog een rol dat een van Hirschfelds voormalige Berlijnse collega’s, de bij homohistorici niet onbekende Albert Moll hem er van beschuldigde helemaal niet gevlucht te zijn om politieke redenen, maar omdat hij bang was voor het gerecht gedaagd te worden wegens zedenmisdrijven.

De twee partners van Hirschfeld voor het Institut für Sexualwissenschaft in Berlijn

In Parijs woonden veel Duitse ballingen, ook wetenschappers. In 1934 richtten zij de Deutsche Freiheitsbibliothek op, ook wel de bibliotheek van de verbrande boeken genaamd, omdat de bibliotheek op de eerste verjaardag van de boekverbranding werd geopend. Ze bevatte vooral materialen uit het Internationale Antifaschistische Archiv dat ooit ontstaan was uit materiaal dat verzameld was voor het zgn Bruinboek dat na de brand in de rijksdag in 1933 was verschenen. Heinrich Mann was president van de bibliotheek. Hirschfeld was behalve bij de opening van de bibliotheek ook betrokken bij de Notgemeinschaft der deutschen Wissenschaft und Kunst im Ausland, een soort Akademie van Wetenschappen in ballingschap. Dit bleef in nazi Duitsland natuurlijk niet onopgemerkt. Wegens de antinazi uitingen probeerde het naziregime een aantal leden van de Notgemeinschaft hun Duitse nationaliteit te ontnemen.

Spottend wordt opgemerkt dat de gemeenschappelijke kerstviering in Nice te danken is aan Adolf Hitler ‘Wit wollen unserm Führer dankbar sein!’

Uit de namen in het gastenboek blijkt dat Hirschfeld nog wel contacten met mensen uit de beweging voor seksuele hervorming onderhield, al ontbreken de kopstukken van de Weltliga bij voorbeeld, afgezien van Norman Haire. Een van de eerste namen is Emma Goldman, een bekende anarchiste en publiciste, die tijdens haar verblijf in Berlijn met Hirschfeld kennis had gemaakt. Naast vele wetenschappers zien we ook mensen uit homobeweging, zoals de uitgever Fritz Heymann. Hij schrijft in het boek dat hij vanwege de publicatie van het bekende Lila Lied dat hij aan Hirschfeld opgedragen had uit de vereniging van Duitse uitgevers werd gegooid. Of dat waar is, valt te betwijfelen, maar de tekst van het lied (van Kurt Schwabach op muziek van Mischa Spolianski) is wel toepasselijk op de situatie: “Wir sind nun einmal anders, als die Andern” – ook in Parijs.

Er staan ook Nederlanders in: De Nederlandse arts Max Reiss was een kennis van Jhr. Schorer. Als arts bezocht hij Hirschfeld om een opleiding in de seksuologie te voltooien. De joodse Reiss overleefde de oorlog in de onderduik. Dat gold helaas niet voor 13 anderen uit het Gästebuch, zoals Charlotte Polak-Rosenberg. Zij was bestuurslid van de Nederlandse sectie van de Weltliga. Daarnaast was ze een vooraanstaand feministe. Van 1921 tot 1941 was ze presidente van de Vereniging voor Onderlinge Vrouwenbescherming. In 1944 werd ze in Auschwitz vermoord.

Minder geslaagde portrettekening van Hirschfeld in Cagnes sur Mer 31 maart 1935.

Begin 1935 verhuisde Hirschfeld met Li naar Nice. Daar overleed hij plotseling aan een hersenbloeding, en nog wel op zijn 67e verjaardag, 14 mei 1935.

Voor de meeste personen uit het Gästebuch brak een ingewikkelde tijd aan met de komst van de Duitse Wehrmacht in Frankrijk in 1940. Veel mensen konden nog op tijd naar de Verenigde Staten vluchten. Nadat in 1941 zowel in bezet als Vichy-Frankrijk de maatregelen tegen de joden verscherpt werden probeerden anderen illegaal naar Zwitserland te ontkomen of doken in Frankrijk zelf onder.

Magnus Hirschfelds Exil-Gästebuch. Uitgegeven door Hans Bergemann, Ralf Dose en Marita Keilson-Lauriz. Hentrich & Hentrich 2019.

De foto’s zijn afkomstig uit het Gästebuch van Hirschfeld.


Oorlogsbronnen en seksuele diversiteit

Tekst uitgesproken bij de overdracht van 800 dokumanten van IHLIA aan het Netwerk Oorlogsbronnen NOB op 2 oktober 2019 in de OBA Amsterdam

We zijn hier vandaag ter gelegenheid van het feit dat een deel van de collectie van IHLIA is opgenomen in het netwerk Oorlogsbronnen. Dat is natuurlijk een goede zaak – nog maar 35 jaar geleden moest de homobeweging een stevige strijd voeren om erkenning te krijgen voor het feit dat ook homoseksuelen oorlogsslachtoffers konden zijn geweest. Behalve pure onwil van de kant van overheid en instellingen speelde zeker ook het gebrek aan bronnen in die discussie een grote rol. Een van de gevolgen van die erkenning was instelling van een Commissie rechtsherstel Homoseksuelen Tweede Wereldoorlog met een budget van bijna 1,6 miljoen euro in hedendaags geld. Omdat er geen levende getuigen meer waren, ging dat geld op aan verschillende projecten op het gebied van onderzoek en behoud. Ook IHLIA kreeg een som. In de bijbehorende brief schreef staatssecretaris Ross dat het niet alleen om geschiedschrijving ging. “Het verkrijgen van inzicht in het verleden is in grote mate van invloed op ons hedendaags handelen.” De onderzoeken leverden inderdaad een schat aan informatie en nieuw bronnenmateriaal op, die onder meer tot de conclusie leidden dat homoseksuelen in Nederland niet systematisch waren vervolgd, dat specifieke groepen wél waren getroffen, maar ook dat de doorwerking van de oorlog in veel levens aanzienlijk was geweest.

Vandaag is dus een goed moment om nog eens kritisch te kijken naar oorlogsbronnen en wat deze kunnen zeggen over seksuele diversiteit.

Allereerst: waar hebben we het over? Voor mij als historicus en onderzoeker is een goede bron liefst een primaire bron  – dat kan van alles zijn: dagboek, brief, justitieel document, verslag van oorlogshandeling, foto   – die iets vertelt over de handelingen,  het verloop en het beleven van de oorlog – in dit geval de tweede wereldoorlog (en haar nasleep). Daarnaast kunnen secundaire bronnen interessant zijn voor zover deze materiaal en /of analyses openbaar maken uitgaande van misschien minder toegankelijke primaire bronnen.

Een oorlogsbron moet dus iets specifieks over de oorlog te vertellen hebben. Bij voorkeur zijn er over hetzelfde onderwerp of dezelfde gebeurtenis meer bronnen, zodat deze volgens de historische onderzoeksmethode van bronnenkritiek tegen elkaar gewogen kunnen worden. Bij zo’n weging is het vooral interessant te zien waar de bronnen elkaar tegenspreken – en waarom dan – en zeker ook wat er niet in de bron staat, terwijl dit gegeven uit andere bronnen bekend is of verondersteld mag worden. Ook kunnen bronnen meer licht geven op de context van het gebeurde. Overigens zijn autobiografieën, ook geleide autobiografieën zoals de reeks Roze levensverhalen notoir onbetrouwbaar als historische bron, hoe entertainend en persoonlijk nuttig ze misschien zijn.

Voor historici is het daarnaast van belang dat de bronnen goed vindbaar en ontsloten zijn. Een goede ontsluiting is een belangrijke onderzoekstool.

Eerlijk gezegd vind ik de huidige website van het netwerk oorlogsbronnen daar nog niet goed aan voldoen. Hij is lastig als onderzoekstool te gebruiken, vereist voorkennis om snel en uitputtend materiaal te vinden dat dan vervolgens niet online staat, en is nu vooral een aansporing om toch maar weer snel het bijbehorende archief in te gaan wanneer men meer wil weten. Vergelijk het met een bibliotheekcatalogus.

Nu gaat deze bijeenkomst behalve over oorlogsbronnen vooral over seksuele diversiteit, en dat ik dat in de ruimste zin des woords bedoel, hoop ik in de loop van dit praatje duidelijk te maken.

In goede geschiedschrijving moet ook het persoonlijke leven aan bod komen, omdat dat dieper inzicht geeft in beweegredenen en een completer beeld van de persoon schetst. Evenals in zoveel verhalen over de oorlog het geloof – of het nu protestants, katholiek of communistisch – terecht een grote rol speelt, zo vanzelfsprekend zou het moeten zijn om dat ook met seksuele voorkeur het geval te laten zijn. Die heeft zeker – zo niet op de voorgrond dan wel op de achtergrond –  een rol gespeeld in de levenskeuzes die mensen maakten, hoe zij hun leven inrichtten en welke persoonlijke risico’s zij daarin durfden te lopen.

Maar dat is makkelijker gezegd dan gedaan. Zo op het eerste gezicht zijn er niet veel bronnen die een directe link tussen oorlogsbronnen en seksualiteit leggen, in ieder geval in Nederland. Primaire bronnen: er werd niet zo veel opgeschreven, er was angst voor vervolging, het intieme leven was in die periode niet erg bespreekbaar. Wel zijn er resten van justitiële archieven met informatie die licht werpt op het doorgaan van homoseksuele sekscontacten in de oorlog. Secundaire bronnen: bewust of onbewust schemeren eigen opvattingen in de interpretatie van de bronnen mee. Dat kan een uiting zijn van wat wel ‘moderne homonegativiteit’ wordt genoemd: het doet er niet toe, het is niet interessant, het wordt niet gezien. Er kan echter ook sprake zijn van wat ik dan maar ‘moderne homopositiviteit’ noem. Men laat zich te veel leiden door het verlangen naar rolmodellen, dus de gebeurtenissen/ het leven worden vooral beschreven en verklaard vanuit het centraal perspectief der seksualiteit. Nog erger: men laat zich leiden door een hedendaags begrip van wat seksuele voorkeur zou zijn. Het zal duidelijk zijn dat beide opvattingen makkelijk tot misverstanden en mogelijk zelfs mythevorming kunnen leiden.  Ik wil dat duidelijk maken aan de hand van een aantal voorbeelden waarbij ik de bron als ingang geef.

Jaap van Leeuwen en Arie Addicks

Arie Addicks
Jaap van Leeuwen

De Van Leeuwen bibliotheek staat min of meer aan de wieg van de collectie van IHLIA.  In dit geval weten we zeker dat hij homo was, maar verder bij voorbeeld vrijwel niets over zijn oorlogsgeschiedenis. Van Leeuwen zat in het verzet, werd op 2 september 1941 gearresteerd en zat zeven maanden in het Amsterdamse Huis van Bewaring en in het Oranje hotel te Scheveningen, wegens rondbrengen van het illegale Parool. Dat weten we onder andere uit het politiearchief van Amsterdam, dat door het Stadsarchief op internet is gezet. Zelf wilde hij nooit meer over deze periode praten – iets wat hij met meer verzetsstrijders gemeen heeft. We weten ook dat hij bij het Parool betrokken raakte via Arie Addicks, de zoon van de familie bij wie hij in huis woonde.

Ik hoorde over Addicks omdat het Verzetsmuseum Amsterdam aannam dat hij homoseksueel geweest zou zijn – bij navraag bleek dat ze dat hadden bedacht omdat hij bevriend was en naar de mening van het archief samenwoonde met van Leeuwen. Er zijn echter geen aanvullende bronnen bekend die dit verhaal bevestigen. Het bevolkingsregister van Amsterdam laat een andere interpretatie mogelijk zijn: Van Leeuwen woonde al sinds 1934, hij was toen 42, op kamers bij de moeder van Addicks. Haar toen 18 jarige zoon woonde nog gewoon thuis. Het is moeilijk voorstelbaar dat vader en moeder Addicks een minnaar van hun zoon, slechts vijf jaar jonger dan vader Addicks, in huis genomen zouden hebben. Addicks, kantoorbediende bij de kabelfabriek Draka, werd omschreven als nogal een ruwe jongen, ‘een lange vent, en nogal rauw, een ondernemende jongen, die bruiste van verlangen om iets te doen, wat luchthartig, met een zekere Geltungstrieb. Hij had zijn dienstpistool met patronen behouden. Hij gedroeg zich nogal uitdagend naar de Duitsers. Op 2 september 1941 kwamen er twee rechercheurs van politie bij hem thuis. Toen hem werd gezegd dat hij voor verhoor mee moest gaan, ontstond er een schietpartij. Addicks vader, die probeerde tussenbeide te komen, raakte gewond (en overleed enkele dagen later); Addicks vluchtte en zijn moeder werd in haar arm geraakt. Jacob van Leeuwen werd gearresteerd op basis van medeplichtigheid. Addicks ontkwam, maar werd drie weken later na weer een schietpartij opgepakt en op 8 oktober 1941 op de Waalsdorpervlakte gefusilleerd. Van Leeuwen ging toen hij eenmaal weer vrij was, vrolijk verder met sekscontacten bij pisbakken.

De Stijkel-groep

Jacob Schorer schrijft op 1 april 1953 aan zijn goede vriend Jaap van Leeuwen over Han Stijkel, die in het begin van de oorlog een grote groep verzetsmensen bijeenbracht die spionageactiviteiten verrichtten en zich voorbereidden op gewapend verzet tegen de bezetting:  ‘ja zeker was hij een onzer, en in de Stijkelgroep waren er verscheidene. Ik dacht dat je dat wel wist. In mijn Gelijkheid van recht heb ik daarop ook gewezen, al heb ik dan geen namen genoemd, maar pour bon entondeur was dat toch, dunkt me, wel duidelijk. Hij behoorde tot mijn goede vrienden, en hij heeft me in Mei 1940 met François trouw geholpen bij het vernietigen van het volledige dossier van het W.H.K. Hij was altijd vol ijver voor onze zaak. Requiescat in pace.’

Ondanks mijn naspeuringen is het me tot op heden niet gelukt om meer te weten te komen over de identiteit van de ‘verscheidene’ in Stijkels groep. Er is relatief veel bronnenmateriaal over de Stijkelgroep overgebleven, in de vorm van interviews met overlevenden, autobiografieën en brieven, maar die geven niet meer informatie over dit onderwerp. 32 leden van de Stijkelgroep werden in juni 1943 in Berlijn gefusilleerd; van de overige 15 overleefden slechts 4 de oorlog. Stijkel zelf schreef in zijn afscheidsbrief aan zijn vader “Ontdaan van het materieele lichaam, dat ik altijd als een belemmering heb gevoeld, ben ik waar God wil. Ik deed wat ik meende dat mijn taak was.” Alle andere duidingen, zoals de beschrijving van het in mijn ogen nichterige voorkomen en gedrag van Dick de Vries in het Oranjehotel, zijn een verlangen van mijn kant om meer te weten.

Dames toch….

Onlangs werd ik gewezen op het bestaan van een herdenkingsplaquette die zich in de muur van de voormalige conciërgewoning van het Waterschapshuis Drechterland in Hoorn bevindt.

Op de plaquette staat een afbeelding van Dieuw van Vliet en Aaf Dell; ze zijn afgebeeld als paar. De beide onderwijzeressen woonden vanaf 1940 samen in de conciërgewoning. Ze gingen samenwonen toen Aaf 47 was en Dieuw 53. Vanaf 1942 boden ze in het achterhuis van hun woning onderdak aan onderduikers, waarvan sommigen van joodse afkomst. De onderduikers bleven veilig, maar Aaf en Dieuw werden in de loop van de oorlog opgepakt, en kwamen resp in Ravensbruck en de Amsterdamse gevangenis terecht. Na de oorlog keerden beiden terug en woonden samen in Spanbroek en Hoorn tot Dieuw in 1974 en Aaf in 1975 overleed. In de biografie die de vereniging Oud Hoorn over hen op hun website plaatste worden zij ‘levenspartners’ genoemd.

Veel vrouwen in het verzet hadden een ‘huisgenote’, die in het tegenwoordige jargon doorgaans ‘levenspartner’ wordt genoemd – maar we hebben geen idee wat dat in de praktijk betekende. Ze spraken zich daar niet over uit. In feite kan het van alles geweest zijn bij de dames in Hoorn; bij Ru Paré en Do Versteegh,  Gezina van der Molen en Mies Nolte, Jacoba van Tongeren en Nel Wateler, Marie Anne Tellegen en Janneke Schwartz. Dames in die periode zagen geen aanleiding om zichzelf of hun relaties te benoemen en herkenden noch erkenden het seksuologische paradigma van de homoseksualiteit als identiteit, zoals die wel langzamerhand door de mannen werd overgenomen.

Soms sprak hun omgeving daar over, maar altijd in retrospectief; de mensen in die tijd waren nu ook weer niet zo naïef dat ze geen idee hadden van het bestaan van vrouwenliefde. En ook hier: waarom willen we het weten? Volgens vrouwelijke historici als Schwegmann en Bosch is het van belang om de sterk gegenderde opvattingen over het verzet te nuanceren. Oorlogsbronnen kunnen een beter beeld van de rol van sekse geven, zowel als drijfveer om bepaalde keuzes te maken in het leven, maar ook om de spanningen en morele dilemma’s te duiden die optraden tussen de meer vrouwelijke rol van verzorgen en zorgen voor en de soms noodzakelijke rol om leiding te geven, en daarbij ook met geweld in aanraking te komen. Zorgvuldige herlezing van de secundaire bronnen die over hen gaan, doen vermoeden dat de vage heren in het leven van de dames die door hun mannelijke biografen worden opgevoerd niet het onweerlegbare bewijs van heteroseksualiteit zijn, maar mogelijk op biseksualiteit kunnen duiden, wat wellicht ook weer allerlei spanningen gaf.

Marie Anne Tellegen, de na-oorlogse ‘vrouw achter de troon.’

Marianne Tellegen

Wim Weenink, de biograaf van Marie-Anne Tellegen,  wist duidelijk niet wat hij met de interessante persoonlijke geschiedenis van de zich Dr Max noemende Utrechtse verzetsvrouw aan moest, en liet het dus onbenoemd. Al jong had zij een intieme vriendschap met de schrijfster Carry van Bruggen, die haar brieven aan Tellegen ondertekende met “black boy” ; later had zij een SM relatie met de schrijver Frans Coenen, zoals uit hun correspondentie blijkt. Uit foto’s blijkt dat ze zich in haar studententijd maar ook later graag als jongeman verkleedde. Ten slotte woonde ook zij lang met een huisgenote, Janneke Schwartz. Beide laatste gegevens worden niet gethematiseerd door haar biograaf. Uit de beschrijvingen komt Marie-Anne Tellegen naar voren als een krachtige persoon, voor-de-duvel niet bang, die in het verzet ging om tegen de onrechtvaardigheid van de Duitse bezetting en de jodenvervolging te strijden. Uit de biografie blijkt op geen enkele wijze dat zij na de breuk met Frans Coenen begin 1931 nog iets van een intiem of persoonlijk leven had. Ze overleed in 1976.

Bij geen één van de tot nu toe besproken personen is een duidelijke relatie te vinden tussen verzetsdeelname en seksuele oriëntatie. Men ging in het verzet uit een gevoel van rechtvaardigheid, vaak als reactie op het begin van de jodenvervolging, van maatschappelijke verantwoordelijkheid, of omdat men al vroeg geconfronteerd werd met de directe vraag tot collaboratie, zoals bij de kunstenaars die lid van de kultuurkamer moesten worden.  (Het begint met nee zeggen). Omdat ze daarnaast nog over allerlei handige eigenschappen beschikten rolden ze langzaam in het verzet.

Oorlogsdagboeken

Een bijzondere oorlogsbron is het oorlogsdagboek. Dit zou in principe bij uitstek geschikt moeten zijn om meer informatie te geven over seksuele diversiteit en de oorlog. Het hangt er vanaf met welke optiek zo’n dagboek geschreven is – als het de bedoeling is dat het nageslacht het later leest is het ook vaak nogal terughoudend op het gebied van het persoonlijk leven.

Bij toeval vond ik een oorlogsdagboekje van een lesbische vrouw. Het beschrijft negen dagen in mei 1943. Trijntje was muziekonderwijzeres en woonde samen met een vriendin, met wie ze ook een pension dreef. Mijn roze bril-vooroordeel zegt dan: ze hadden een relatie. Maar op het moment van schrijven hebben de twee duidelijk geen relatie; Trijntje schrijft regelmatig nogal geïrriteerd over het gedrag van haar huisgenote, en is blij als ze weer eens een paar dagen weg is. Bovendien is ze hevig verliefd op een andere vrouw, die 90 km verderop woont. Voor deze vrouw heeft ze het dagboekje bijgehouden. Lees deze passage: 4 mei. “Vandaag weer tweemaal luchtalarm. Geen vliegtuigen gehoord. Het alarm wordt wel gegeven, om de bevolking binnen te houden, zodat ze ze gemakkelijker kunnen inrekenen. In IJmuiden schijnt dit gebeurd te zijn. De vogels flirten en maken hoorbaar dwingende afspraakjes. Gelukkige wezens! Vandaag steeds naar M. verlangd. Blij, dat ik haar zaterdag zal zien!” Wat vinden we verder: het gewone leven ging door, vrij reizen kon kennelijk nog, er waren gezellige avondjes waarop gemusiceerd en kaart gespeeld werd. Bloemen waren kennelijk nog te koop, maar ze ondervond wel hinder van de spertijd en toenemende moeite aan ‘eterij’ te komen. Er waren stakingen in het hele land als protest tegen de Duitse maatregelen om de soldaten weer terug in krijgsgevangenschap te voeren en de studenten op te roepen voor de verplichte arbeidsdienst in Duitsland.  Alleen soms, zeer soms, the war rears its ugly head, als Trijntje ineens een anti-semitische opmerking maakt. Als ze geen nieuwe onderduikers wil opnemen (terwijl we uit andere bronnen weten dat er in 1942 in het pension onderduikers zaten: Hongaarse musici en zelfs gedurende een half jaar de communistische schrijver Teun de Vries. ) Als ze en passant een sneer geeft over een kennis die ‘in de Euterpe straat’ zat.

Kortom, het boekje van Trijntje geeft een kleine onthutsende kijk in het eigenlijk maar al te gewone dagelijks leven midden in de oorlog, lesbisch of niet.

Wat is nu de moraal van dit verhaal: ja, vertel vooral verhalen over de oorlog, hoe meer hoe liever, verzamel oorlogsbronnen, maar blijf dicht bij je bronnen, en neem niets voor waar aan wat je niet kunt bewijzen.

© Judith Schuyf 2019



Hans Scholl-Leve de vrijheid!

Hans Scholl
Hans Scholl

Tussen 27 juni en 12 juli 1942 werd een viertal pamfletten per post onder enkele honderden ‘zorgvuldig gekozen’ personen in Duitsland verspreid. De anonieme vlugschriften riepen in nogal hoogdravend en zeer intellectueel proza vol citaten van bekende Duitse dichters op tot passief verzet tegen Adolf Hitler. De pamfletten spraken over de willekeur van het nazi-regime, van de onverenigbaarheid van de nazistaat met de hoogstaande geschiedenis van het Duitse volk, maar ook van de moord op ruim 300.000 joden in Polen. Het eerste pamflet eindigde met een gedicht van Goethe en de woorden Freiheit! Het vierde vlugschrift eindigde met de zin Wir schweigen nicht, wir sind Euer böses Gewissen, die Weisse Rose lässt Euch keine Ruhe!

Na de Duitse nederlaag bij Stalingrad waarbij 300.000 militairen de dood vonden volgden in februari 1943 twee nieuwe vlugschriften, nu afkomstig van de ‘Widerstandsbewegung in Deutschland’. Hitler kan de oorlog niet winnen, alleen verlengen! En weer werd opgeroepen  tot Freiheit: vrijheid van woord en overtuiging, bescherming van de individuele burger tegen de willekeur van misdadige staten, dat zijn de grondvesten van het nieuwe Europa.

DDR postzegel met Hans en Inge Scholl

Het zesde pamflet, nu in een oplage van enkele duizenden,  werd onder andere op de Universiteit van München verspreid door het in het trappenhuis neer te laten dwarrelen. Dat werd de twee verspreiders noodlottig: de conciërge, die lid van de NSDAP was, greep hen in de kraag en waarschuwde de Gestapo. Het waren broer en zus Scholl, Hans en Sophie, 24 en 21 jaar oud. Verzet, ook al was het beschaafd en geweldloos, kon het regime niet hebben. In een onbeschaamd snel tempo werden de Scholls verhoord, enkele medestanders opgepakt en in een schijnproces dat nog geen drie uur duurde ter dood veroordeeld. Nog dezelfde middag, 22 februari 1943, eindigde hun leven op het schavot. Van het proces is niet veel overgebleven, wel zijn de laatste uren van Hans, Sophie en hun medestrijder Christian Probst goed gedocumenteerd. Hans’ laatste woorden waren ‘Es lebe die Freiheit! Op 19 april werden nog drie leden van de groep ter dood veroordeeld, Alexander Schmorell, Willi Graf en professor Kurt Huber. Huber, die beduidend ouder was dan de anderen, studenten, was de auteur van de pamfletten 5 en 6.

Alexander Schmorell

In de laatste decennia is er veel aandacht voor de Weiße Rose  geweest, als een van de weinige verzetsgroepen tegen Hitler. De jonge verzetsmensen – de meesten waren nog geen 25 jaar – spraken tot de verbeelding, en het feit dat een van hen een aantrekkelijk jonge vrouw was evenzeer. Er kwamen postzegels, verschillende boeken en films, met name over Sophie, die toch vooral een vrouwelijke, ondersteunende rol speelde.

De herinnering aan de groep werd vooral levend gehouden door de overgebleven leden van de familie Scholl. De oudste zuster Inge beheerde het archief, dat alleen al in het geval van Hans Scholl uit 799 dozen (!) bleek te bestaan, met daarin heel veel (niet bijster goede) gedichten, dagboeken, foto’s, en zijn bibliotheek met aantekeningen. Volgens zijn zus was Hans altijd al ‘mitteilungsbedürftig’ geweest. Inge Scholl schreef al in 1947 een roman over de groep onder de titel Die Weiße Rose. Daarmee was het standaardverhaal gemaakt. Inge vermeldde wel dat Hans in 1937 een aantal weken in de gevangenis had gezeten wegens lidmaatschap van een verboden jeugdorganisatie maar vermeldde daarbij niet dat hij behalve dat ook wegens homoseksualiteit was opgepakt. Voor het grote publiek (inclusief de Nederlandse Wikipedia) is Hans de geschiedenis ingegaan als heteroseksueel. Er is nu een nieuw boek, van (dominee) Robert M. Zoske, Flamme sein. Hij maakt gebruik van de papieren die Inge Scholl niet in haar boek heeft opgenomen, waardoor behalve de religieuze en intellectuele ontwikkeling van Hans Scholl ook de invloed die de hechtenis voor Scholl heeft gehad in een breder perspectief wordt gezet.

Flamme sein geeft een portret van Hans Scholl als jonge man. Dat heeft de makke dat hij maar 24 is geworden. Normaliter kun je als puber een vat vol tegenstrijdigheden zijn en valt dat verder niet op, omdat je in het latere leven wel weer de kans krijgt dat recht te zetten. Maar juist door al deze dagboeken en nagelaten papieren komen de twijfels en overtuigingen van Scholl uitvergroot voor het voetlicht. Twijfels over wie hij is, bij wie hij zich aansluit, en zeker niet in de laatste plaats twijfels over zijn seksuele voorkeur. Maar ook: hij begon als overtuigd aanhanger van de nieuwe orde van de nationaal-socialisten in Duitsland, was tegelijkertijd lid van een onafhankelijke jeugdbond, was homoseksueel en tegelijk zeer gelovig, droomde van een carrière in het leger als officier.

Tegenstrijdigheden.

Hans en zijn broer Werner

In 1933 werd Hans Scholl lid van de Hitlerjugend (HJ). Ook zijn zussen en broer waren lid van een nazistische jeugdorganisatie. Dat hadden ze zeker niet van thuis meegekregen, vader was overtuigd antinazi, maar het geeft aan hoe het nazi gedachtegoed jonge mensen aansprak. Hans maakte zelfs snel carrière en werd in 1935 ‘vaandeldrager’ over 150 jongens. Tegelijkertijd deed hij iets wat korte tijd later, in februari 1936, streng verboden werd: hij werd lid van een onafhankelijke jeugdbond, dj.1.11, met een eigen groep de Trabanten (dat betekent zoiets als dienaar, trawant in een vriendelijker betekenis van het woord). De naam van de jeugdgroep de Trabanten is afkomstig uit een zeer invloedrijke reeks gedichten van Stefan George, De ster van het verbond, geschreven als een hymne op het Duitse nationalisme in de eerste wereldoorlog, ‘Wer je die flamme umschritt/bleibe der flamme trabant.’

Die jeugdbonden waren in Duitsland ontstaan als reactie op de ellende van de eerste wereldoorlog en hadden ten doel in volle vrijheid nieuwe verbanden onder jongeren te scheppen. Dj.1.11. was een bijzondere vereniging, ze deden meer dan buiten kamperen en sporten; ze lazen Rilke, Zweig en ook Stefan George; ze componeerden, zongen, gingen liftend op reis en overnachten in hun eigen speciale tenten, de zwarte vierkante ‘Kothen’ die oorspronkelijk uit Finland kwamen. In 1936 was Hans de aanvoerder van een groepje van tien Trabanten die per trein en liftend een reis naar Stockholm maakten.

Hans zag op dat moment weinig verschil tussen de Duits-nationale opvattingen van de nationaalsocialisten en zijn jeugdbond. En misschien was er naar huidige maatstaven niet zoveel verschil, maar wilden de nazi’s alles onder hun controle houden. Aktie en discipline hoorden zowel bij de jeugdbonden als bij de HJ. Beiden waren een mengeling van avontuur en Männerbund. Het was zeker niet in de laatste plaats de aantrekkingskracht van mannen onder elkaar die Hans Scholl fascinerend vond. Het gevolg laat zich raden. Toch was de arrestatie van Scholl in 1937 het gevolg van een ongelukkige samenloop van omstandigheden. De Gestapo maakte jacht op personen die ze van bündnische sympathieën verdachten. Als ‘bijvangst’ kregen ze te horen dat twee van de Trabanten, waaronder Hans’ jongere broer Werner, tot homoseksuele handelingen waren verleid door een van de jeugdleiders, Ernst Reden. Ook de 15jarige Rolf Futterknecht werd opgepakt. Deze verklaarde in 1936 en 1937 regelmatig ‘ontuchtige handelingen’ met Hans Scholl (die toen 17 was) te hebben gepleegd. Op 11 november 1937 viel de Gestapo verschillende huizen binnen van mensen die verdacht werden van ‘bundnische’ sympathieën. In het huis van de familie Scholl werd belastend materiaal gevonden, brieven en boeken. Sommige van die brieven maakten deel uit van een correspondentie tussen Hans Scholl en een 65jarige homoseksuele Zweedse officier, Max Schürer von Waldheim, die hij bezocht had tijdens zijn bezoek aan Stockholm. Mede door deze correspondentie werd Scholl niet alleen aangeklaagd wegens het lidmaatschap van de verboden jeugdorganisatie, maar ook wegens overtreding van de beruchte artikelen 175 en 175a, die homoseksueel contact verboden voor meerderjarigen en tussen personen in een gezagsrelatie. Via de in beslag genomen correspondentie was een homonetwerk zichtbaar geworden, waarin behalve Scholl en Schürer von Waldheim ook nog de leider van het reisbureau van de Reichsjugendführung, Georg von Schweinitz, en Scholls vriend in de jeugdbond Ernst Reden zichtbaar werden.

Scholl nam de schuld op zich voor het seksueel contact met Futterknecht, hij gaf wel toe dat het een ‘Schweinerei’ was geweest, maar zijn motief was ‘de grote liefde die ik voor Futterknecht had’. Later zou Scholl nooit meer iemand als zijn ‘grote liefde’ betitelen. Verschillende malen had hij geprobeerd met het gedrag op te houden, maar hij kon het niet laten. Hij schreef zijn ouders dat hij had gehoopt zich ‘met onvermoeibare arbeid weer schoon te kunnen wassen.’

De processen-verbaal van de verhoren zijn bewaard gebleven. We kunnen lezen dat het verhoor niet veel anders verliep dan bij de reguliere politie in die jaren – in de tekst is geen sprake van wat wij ons bij Gestapo methoden voorstellen. De vragen, de antwoorden en de beschrijvingen komen ons bekend voor. “Op een nacht tijdens het paaskamp, toen we net met onze gezichten naar elkaar gedraaid lagen, begon Scholl met mijn geslachtsdeel te spelen, nadat hij mijn trainingbroek naar beneden had gedaan. In die nacht ging het wat verder, omdat hij zijn trainingsbroek ook naar beneden stroopte en zijn blote deel tussen mijn blote bovenbenen drukte. Daarbij werd zowel mijn als zijn lid stijf. Na enige tijd voelde ik nattigheid tussen mijn benen en ik neem aan dat Scholl toentertijd een zaadlozing heeft gehad. Bij mij was alleen mijn lid stijf; ik had geen zaadlozing.’ Etc etc. Zo verklaarde Futterknecht dat hij zelf niet homoseksueel was –een uitspraak waar de Gestapo overigens aan twijfelde omdat beiden gedurende enkele jaren met elkaar hadden gekampeerd en reizen gemaakt. Op 15 december 1937 werd Hans Scholl in Untersuchungshaft genomen. Er volgden bezoeken en brieven met zijn ouders, die hem vanuit hun geloof ondersteunden. Hans’ vader en zijn directe militaire meerdere intervenieerden met succes ten gunste van hem. Het probleem was, aldus de laatste, dat er een zekere gezagsverhouding had bestaan tussen Hans (als vaandeldrager van de troep) en de jonge Rolf. Als dat niet zo was geweest, had men de hele zaak zo onder de tafel geschoven. Maar met dit argument was men duidelijk op de goede weg gekomen. Op 30 december 1937 werd hij uit het voorarrest vrijgelaten en keerde terug naar de kazerne waar hij als soldaat diende. Hij moest nog tot juni 1938 wachten tot zijn zaak voor het Sondergericht diende, dat waren gerechten buiten de normale rechtsgang om, die ten doel hadden anders-denkenden en -voelenden als ‘Volksschädlinge’ uit te sluiten. Maar Scholl maakte een goede indruk, hij kwam totaal niet staatsgevaarlijk over. De ontucht hoefde niet zwaar bestraft te worden, het leeftijdsverschil was gering, en Futterknecht maakte de indruk dat hij tegenover dit soort dingen niet onervaren of afwijzend te staan.’ Ten tijde van het gebeurde (nl voor de aanscherping van art 175) was dit gedrag niet eens strafbaar. Kortom, Scholls handelen was een ‘jeugdige dwaasheid van een overigens keurig net en ook geslachtelijk normaal voelend mens, dat dit soort dwaasheden overwonnen had.’ Hij verdiende ‘niet meer dan een maand gevangenisstraf’ en kwam daarom in aanmerking tot kwijtschelden van de straf, sinds straffen van korter dan een maand niet ten uitvoer hoefden te worden gebracht. Zo keerde hij terug naar de cavaleriekazerne. Hij ging medicijnen studeren, maar bleef onder dienst, het leger had behoefte aan artsen. Hij woonde in München afwisselend in de kazerne en op kamers en moest zich af en toe als hospik inzetten.  

Hans en Sophie Scholl met Christian Probst

Hans Scholl was er dus licht vanaf gekomen. Toch waren de gevolgen groot. Scholl schaamde zich diep. Het is duidelijk dat het incident voor grote verwarring bij hem had gezorgd. Met zijn persoonlijke leven komt het daarna niet erg op orde. Op mij maakt het de indruk dat hij hardnekkig probeerde uit te vinden wat heteroseksualiteit was. Dat hij dat vooral door vriendschappen met 14 en 15 jarige meisjes probeerde met wie hij nadrukkelijk geen seks had, maakt deze pogingen des te moeizamer. Ook als hij op een iets hogere leeftijd overschakelt, wil het maar niet lukken: de dames vinden hem saai en niet echt geïnteresseerd in hen. Hij wil vriendschap, maar niet dat man-en-vrouw gedoe. Pas vlak voor zijn dood heeft hij een kortstondige relatie met een vrouw van zijn leeftijd, maar het is niet duidelijk of deze relatie seksueel was. Hij zegt tegen zijn ouders dat hij zich had voorgenomen ‘rein te blijven’, maar het is niet duidelijk of hij dit nu onder invloed van het christendom deed, of om de ‘naamloze zonde’ stil te houden.

Alexander Schmorell en Hans Scholl in dienst

Hoe hij het ook met meisjes probeerde, zijn diepste vriendschappen bleven met mannen: in 1939-40 met Hellmut Hartert en vanaf 1941 met Alexander Schmorell. Met Hartert onderhield hij een ‘bijzonder nauwe vriendschap’ die op wederzijdse aantrekking was gebaseerd. Ze gingen samen op vakantie en woonden ook een tijdje samen, tot Hans heftig verliefd werd op de 15 jarige dochter van een vriend van Helmut. Volgens mensen in zijn omgeving was Helmut hierdoor ‘mateloos teleurgesteld’ en het zorgde voor een verwijdering tussen de vrienden.

Door de gebeurtenissen rond de arrestatie en rechtszaak raakte Scholl steeds verder van het nationaalsocialisme af. Hij veranderde ook van gedachten: zijn individualisme, natuurmystiek en toenemende christelijke vroomheid stond ver af van de collectieve en blut-und-boden gedachten van de nazi’s. Wat zeker ook een grote rol speelde in dit proces was dat het studentenbataljon van de Universiteit in de zomer van 1942 een aantal maanden naar het oostfront in Rusland werd gestuurd. Hier zag Hans Scholl met eigen ogen hoe verwerpelijk het legeroptreden van de nazi’s was.

Scholl las veel auteurs van uiteenlopende stromingen, die tezamen zijn denken beïnvloedden. De laatste was Thomas Mann, die vanuit de Verenigde Staten radioboodschappen naar Duitsland stuurde. Mann en Scholl hadden een gemeenschappelijke visie van een nieuw Duitsland in een vrij Europa, dat deel zou uitmaken van een vreedzame wereld. Uiteindelijk had de Weiße Rose weinig impact. Daarvoor was het toch te kleinschalig, te elitair en wilde het Hitler wel weg hebben, maar nam het geen afstand van het conservatisme waaruit deze was voortgekomen.

Verder lezen:

  • Herzer, Manfred, 2008, Hans Scholls große Liebe, Capri 40, 2-21;
  • Herzer, Manfred, 2015,  Hans Scholls religiöse und sexuell Entwicklung’, Capri 49, 123-132
  • Kühne, Thomas, Friendship into Comradeship. Gang Culture, Genocide, and Nation-Building in Germany, 1914-1945.
  • Zoske, Robert, 2018, Flamme Sein! Hans Scholl und die Weiße Rose. Beck, München.


Vittorio Bolaffio (1883-1931)

Trieste is de oude havenstad van het Hapsburgse rijk, nu op de grens van drie landen en een wonderlijke mix van culturen. Vooral in de eerste helft van de 20e eeuw was er een rijk literair en artistiek leven. James Joyce woonde er vrij lang. Trieste was ook de thuisstad van puissant rijke handelaren en scheepsmagnaten, zoals baron Revoltella, de bedenker van het Suez kanaal. In zijn oude woonhuis met moderne annex is thans het Revoltella museum ondergebracht, met een grote verzameling figuratieve Italiaanse kunst rond het fin-de-siecle. Op zich al fascinerend, Revoltella woonde daar met zijn moeder, en had in de bovenkamers van het paleisje een soort camera obscura’s laten aanbrengen, waardoor hij vanuit zijn stoel precies kon zien wie er op straat liep. Onder de honderden schilderijen in het museum vond ik ook bijgaande. Ze bleken geschilderd door Vittorio Bolaffio, van wie er zelf ook een portret in de collectie hing. Maar wie was Bolaffio?

Vittorio Bolaffio

Zelfportret van Bolaffio

Bolaffio werd geboren in het voormalige ghetto van Gorizia, de grensplaats aan de Italiaanse kant van de grens met Oostenrijk-Hongarije. Hij was de zoon van een succesvolle wijnhandelaar. Als kind wordt hij omschreven als gentile, generosa e sognatrice. Gelukkig was zijn vader vermogend genoeg dat de zoon zich aan de schilderkunst kon wijden. Hij studeerde eerst in Florence en vanaf 1910 in Parijs, waar hij Amedeo Modigliani ontmoette, door wie hij zeer beïnvloed werd, en in het voetspoor van Modigliani, ook door Seurat, Cezanne en Matisse. In 1912 monsterde hij aan als stoker op een schip van de Oostenrijkse Lloyd, op weg naar India en het Verre Oosten. Daar begin hij een reeks schetsen van de lagere klassen, havenscènes en arbeiders. In 1913 keerde hij terug naar Italië en vestigde zich in Trieste. In de Eerste Wereldoorlog vocht hij mee aan de Oostenrijkse kant (Trieste was toen nog Oostenrijks). Na de oorlog leidde hij een stil en teruggetrokken leven. Hij schilderde veel portretten vooral van leden van de joodse gemeenschap in Trieste, die toen nog aanzienlijk was. De uitbouw van de haven in Trieste werd eveneens vaak door hem afgebeeld.

2014_Bolaffio2 2014_TBolaffio-1_09222014_3009113.NEF_0021
Ook nam hij deel aan het bloeiende culturele leven in Trieste, dat bij voorbeeld James Joyce al had aangetrokken. Het culturele leven speelde zich vooral af in koffiehuizen/café’s, zoals het bekende Garibaldi café. Hij raakte daar nauw bevriend met onder andere Virgilio Giotti, Giani Stuparich, en de beeldhouwer Ruggero Rovan en vooral met de dichter Umberto Saba. Bolaffio vormde de inspiratie voor diens gedicht La Brama (de Lust). Hij schilderde een beroemd portret van Saba (begin jaren 20). Over Bolaffio’s seksuele voorkeur is officieel niets bekend, maar er is niets in zijn biografie dat tegenspreekt dat hij homoseksueel was. Hij wordt beschreven als stil en teruggetrokken. Hoewel hij ook veel vrouwenportretten heeft geschilderd (en vaak hele fraaie) worden vooral zijn vriendschappen met mannen genoemd, zoals met Saba. De getrouwde Saba zat lang diep in de kast, maar werd later bekend door zijn novelle Ernesto, geschreven in 1953 maar pas in 1975, lang na zijn dood gepubliceerd. Ernesto is een jongen van bijna 16 die een relatie heeft met een arbeider van 28. Hij heeft regelmatig seks met de man, maar stopt met hem te ontmoeten na een prettige ervaring met een vrouwelijke prostituee. Maar het jaar erop ontmoet hij tijdens een concert een mooie 15 jarige vioolspeler, Emilio, bijgenaamd Ilio. De lezer maakt er uit op dat Ilio de rest van zijn leven voor Ernesto viool zal spelen.

2014_Triëste_09222014_3009115.NEF_0023

Bolaffio overleed in 1931 aan de tering, in het bijzijn van zijn vriend de schilder Santo Lucas (1898-1980) Saba schreef over die laatste periode in de Corriere della Sera van 3 oktober 1946: “ Bolaffio began to tolerate, even to desire to be praised during his last illness, as if his art had been a fault and the imminence of death had given him absolution. Then became attached to the few paintings he had made, with so much anxiety and pain. He was wearing his room dying of paintings sold (?) or given away to friends, looked at them for a long time with eyes softened, he said: “Yes, they are beautiful, they are just beautiful …” (de engelse vertaling van google is beter dan de nederlandse, vandaar…)

Op YouTube is een filmpje te vinden met schilderijen van Bolaffio: www.youtube.com/watch?v=8QeJb2DePE4

Ook gedurende zijn leven exposeerde hij alleen in lokale musea in Trieste, Gorizia en Padua. In 1932 na zijn dood kende de gemeente Trieste hem tijdens een eerste retrospectieve tentoonstelling een gouden herdenkingsmedaille toe; het retrospectief werd vervolgens ook in Milaan getoond. Er volgden meer retrospectieven; Het Revoltella museum in Trieste wijdde in 2011 een overzichtstentoonstelling aan Bolaffio.

 


Amersfoort en daarna

Op Roze Zaterdagen had ik jaren lang de neiging om met een button op te lopen met de tekst

“Ik heb Amersfoort overleefd”

 

26 juni 1982

Een mooie zonnige dag. Het is ‘roze zaterdag’. Het Roze Front heeft Amersfoort gekozen, een kleine stad met een overzichtelijke middeleeuwse binnenstad niet al te ver van Amsterdam af en makkelijk per trein bereikbaar. Wat het Front zich niet – of niet goed- realiseert, is dat Amersfoort op de rand van de bible belt ligt.

Het is de bedoeling dat de bijna 5000 deelnemers in drie afzonderlijke optochten naar het centrum van de stad, het Onze Lieve Vrouweplein, lopen. Twee ‘gemengde’ stoeten, één pottenstoet.

De pottenstoet komt het eerst in de problemen. De vrouwen worden uitgejouwd, met eieren en tomaten bekogeld en bedreigd door een groeiend aantal opgeschoten jongens, veelal afkomstig uit dorpen in het achterland van Amersfoort. De vrouwen gaan dichter bij elkaar lopen, steunen elkaar, maken het ‘vagina’ teken met de handen, dat in die tijd erg populair is onder lesbo’s.Potten eerst

Ik, jong docent homostudies aan de Universiteit Utrecht, ben er één van.

Op de film, die een van de deelnemers van de tocht heeft gemaakt, is goed te zien hoe de inwoners van Amersfoort met groeiend onbehagen naar te tocht kijken. Alleen de eerste minuut is uit de oude film.Roze front spandoeken

Het motto van de tocht is ‘Opgevoed tot hetero, homo/lesbo durven zijn’.

 

 

Daarom is een hoofdrol weggelegd voor de homogroepen in de onderwijsbonden, de ABOP in het bijzonder.

Lineke Roseboom

Lineke Roseboom op het podium

 

Lineke Roseboom is docente en is gevraagd om als vooraanstaand lid van de ABOP het woord te voeren op het hoofdpodium op het Onze Lieve Vrouwenplein. De jongeren hebben al geprobeerd om de geluidsinstallatie te vernielen. Enkele demonstranten worden in de gracht gegooid. Lineke kijkt vanaf het podium in de ogen van de relschoppers en schrikt van de haat die ze in hun ogen ziet. Het beeld zal haar niet meer loslaten.

Als ratten in de val

Het plein loopt steeds verder vol met demonstranten die, hoewel angstig, denken dat zij met z’n allen veiliger en sterker zijn. De relschoppers proberen de demonstranten te omcirkelen, en klimmen zelfs op de daken van de huizen rondom het plein. De politie besluit de toegangen tot het plein af te grendelen. Naar verluid omdat zij in de mening verkeren dat de homo’s de agressors zijn. Dan voelen we ons pas echt ‘als ratten in de val’ zitten.

Els Veenis, een van de demonstranten, wordt later door het AD geïnterviewd:

Ik probeerde met een van die braniejongens te praten, maar hij bleef maar zeggen dat ik een vieze, stinkende, lesbo was, dat ik maar eens stevig geneukt moest worden en vooral dat ik dood moest. Toen werd ik bedreigd met stenen die ze uit de straat hadden losgewrikt, en ze gooiden levende maden over me.

2016_14072016_0D47135

Een tijd staan we zo op het plein. Mijn vriendin is doodsbenauwd en wil eigenlijk weg. Maar ze realiseert zich ook ‘Als ik nu wegloop, blijf ik weglopen’ – dit wordt later de kop in het AD. Uiteindelijk weten we te ontsnappen via een kleine voetbrug die ergens over de gracht ligt en aan de aandacht van iedereen lijkt te zijn ontsnapt. We hergroeperen in het restaurant Kobus-aan-de-Poort, een toenmaals bekende eetgelegenheid in Amersfoort. Met zestien man/vrouw eten we wat. De ontlading komt als een van ons als dessert ‘een groot ijs’ bestelt. Het ijs is reusachtig, het zit in een grote glazen schaal met alle parapluutjes, en vuurspuwende stokjes die je maar hebben kunt. Mijn kennis, Herman, staat op en laat ons trots zijn ijs zien. Wij klappen. Dan gebeurt het wonder: het hele restaurant staat op en klapt mee. Kennelijk weten ze wat er gebeurd is.

Roze Zaterdag Amersfoort

Hennie en Majo van het Lesbisch Archief Leeuwarden zijn in de voorste rij te vinden

2016_15072016_0D471512016_15072016_0D47182

Maar de ellende is nog niet over. Na het eten is er nog een ‘feestelijke’ avond in De Flint, waar we, al is het met twijfel, naar toe gaan. Maar de Flint wordt belegerd door de jongeren, en in de loop van de avond groeit hun aantal weer verder. De politie wil ze niet verspreiden. In plaats daarvan probeert ze later de niet-zo-feestvierende demonstranten in groepjes de stad uit te leiden. Die voelen zich daar behoorlijk geïntimideerd door.

 

SEK 1982

SEK kopt: de kei, de kater, de kick (juli 1982)

 

De kater

‘Amersfoort’ veroorzaakt een schok in homoland, zoals dat toen heette. Toch kon het niet helemaal als een verrassing zijn gekomen. De eerste demonstraties – 1977 in Amsterdam, door potten georganiseerde demo tegen de Amerikaanse sinasappelkoningin Anita Bryant; 1978 in Amsterdam als ‘Gay Pride day; 1979 in Roermond tegen bisschop Gijsen, waar de term ‘Roze Zaterdag’ voor het eerst werd gebruikt – zijn weliswaar zonder al te grote problemen verlopen, maar in 1981 gaat het in Den Bosch ook al mis. Jongeren belagen de demonstranten op de Parade. De relletjes worden aanvankelijk als incidenten beschouwd. Het gaat immers goed met de emancipatie? Er zijn tientallen clubjes en organisaties, er zijn homostudies, men voelt zich veilig. Daarom is de kater groot, zoals te zien is in het blad van het COC, SEK.

 

Overheid, doe wat!

Het COC neemt het voortouw samen met haar bondgenoten om de overheid aan te spreken op haar falende beleid om homoseksuelen te beschermen en de oorzaken van discriminatie tegen te gaan. De werkgroep ‘Amersfoorts beraad’ stelt de nota ‘Homoseksualiteit in het overheidsbeleid’ (in de wandeling de HiHo-nota) op (1983). De regering wordt opgeroepen om een beleidsprogramma op te stellen waarin discriminatie, en ‘heteroseksisme’ als de oorzaak van discriminatie worden bestreden, en gelijkheid in wetgeving (met name ten aanzien van relatiewetgeving en gelijke behandeling) wordt ingevoerd. Ook de houding van de politie moet dringend veranderen.2016_15072016_0D47154

2016_15072016_0D47175

De overheid reageert aanvankelijk traag. Wel geeft de verantwoordelijk staatssecretaris van emancipatiezaken bij SZW, mr Annelien Kappeyne van de Copello, in augustus 1983 geld aan de Interfakultaire Werkgroep Homostudies in Utrecht, om een inventarisatie te maken van gevallen van discriminatie van homoseksuelen m/v. Het onderzoek verschijnt in 1984 onder de titel Het topje van de ijsberg.

 

Pas in 1986 komt de regering met eigen nota Overheid en Homoseksualiteit. Er komt een coördinerend minister voor homo-emancipatie. De keuze voor de christelijke minister van WVC, Elco Brinkman valt niet bij iedereen in goede aarde. 25 mei 1987 organiseert het ministerie een oploopje waarin voor het eerst een brede vertegenwoordiging van de homobeweging en een aantal individuele vrouwen aan de minister mogen vertellen hoe de situatie is en wat er moet gebeuren.

Judith Schuyf

Judith Schuyf vertelt minister Brinkman wat er volgens Homostudies moet gedaan worden, mei 1987

Vanaf dat moment komt er een steeds inniger relatie tussen de rijksoverheid en de homobeweging, waarin de bouwstenen voor het huidige beleid in Nederland worden gelegd. De basis is dat ieder departement verantwoordelijk is voor het emancipatiebeleid op eigen terrein. Daartoe wordt de IWOH opgericht, waarin de contactambtenaren van alle ministeries zitten.

De samenwerking overheid-beweging was aanvankelijk vrij uniek in Europa. Het heeft voordelen, maar ook nadelen opgeleverd. Daarover een andere keer.

 

Waarom dit verhaal?

Op de conferentie Prides Out There, georganiseerd in het kader van Europride 2016 door de Oude Lutherse kerk in Amsterdam samen met o.a Hivos, Human Rights Watch en Art 1, heb ik verteld over de Pride die op mij de meeste indruk heeft gemaakt. Omdat uit de zaal bleek dat bij een nieuwe generatie de geschiedenis in de vergetelheid raakt, schrijf ik het op. Binnenkort volgen meer posts over veertig jaar emancipatiegeschiedenis in Nederland. Ook al voelt dat een beetje als ‘grootmoeder vertelt’.

De meeste foto’s bij dit artikel zijn gemaakt door Lineke Roseboom. Ze zijn bijzonder, want in het publieke domein zijn er nauwelijks foto’s over Amersfoort te vinden. Kennelijk waren we in dit ernstig pre-selfie tijdperk drukker bezig met demonstreren dan met foto’s maken. Twee andere foto’s zijn afkomstig uit het herdenkingsnummer van de SEK. Pixelpolder/Sjaan Vanderjagt digitaliseerde de foto’s. Meer over de politieke relatie overheid/homobeweging is te lezen in een artikel van Joke Swiebel.