Homoseksualiteit werd door psychiaters rond de
jaren 50 en decennia daarna als een afwijking gezien. De Nederlandse
Vereniging voor Psychiatrie (NvPP) betuigt nu spijt voor het leed dat
dit stempel heeft veroorzaakt bij LHBTIQ’ers.
Voorzitter Niels Mulder sprak vandaag op het congres van de NVvP een spijtbetuiging uit.
De psychiaters staan daarmee stil bij het leed dat in het verleden is
ontstaan bij LHBTIQ’ers door het ‘als een ziekte bestempelen van hun
seksuele- en genderidentiteit door de psychiatrische beroepsgroep. De
NVvP erkent deze zwarte bladzijde uit de geschiedenis en committeert
zich aan LHBTIQ-sensitieve zorg.’
Emoties en herinneringen
De spijtbetuiging maakt veel los bij Judith
Schuyf. “Alleen al de ideeën die in de psychiatrie waren zorgden ervoor
dat de stemming over homoseksualiteit in de jaren 50 tot 70 heel
negatief was, vertelt de 72-jarige historicus en activist.
Daar kwam volgens haar dan nog eens bij dat destijds de wettelijke meerderjarigheid bij homoseksueel contact 21 jaar was, terwijl die leeftijd bij heteroseksueel contact 16 jaar was. “Vooral jonge mannen die werden gearresteerd omdat ze seksueel contact hadden, kwamen bij de psychiater terecht”, weet ze. En ook vrouwen ‘die wilden weten wat er met ze aan de hand was’.
‘Heel erg geraakt door verhalen’
Voor haar boek ‘Oud roze’ interviewde
Schuyf een kwart eeuw geleden 60 oudere homoseksuele mannen en vrouwen.
“Zowel bij de mannen als de vrouwen zaten mensen die met de psychiatrie
in aanraking waren gekomen”, blikt ze terug. “Ik heb die interviews nu
weer eens zitten lezen en ben heel erg geraakt. Het heeft de levens van
die mensen ongelofelijk negatief beïnvloed.”
Zelf is ze de dans ontsprongen: “Toen ik
mijn ouders vertelde dat ik op vrouwen viel, zeiden ze meteen: ‘Hadden
we dat maar eerder geweten, dan hadden we je naar de dokter gestuurd.’
Maar ik was toen al 20 en buitengewoon weerbaar, dus dat was een
gepasseerd station.”
‘Aversie-therapie’ en castraties
Als ze wel was doorverwezen had ze als
lesbische vrouw waarschijnlijk het advies gekregen om te trouwen met een
man, omdat het dan wel goed zou komen. Maar er waren ook psychiaters
die gebruik maakten van de zogenoemde ‘aversie-therapie’, zegt Schuyf.
“Iemand moest dan een homoseksuele fantasie voor de geest halen en kreeg
vervolgens een braakmiddel.”
In katholieke instellingen ging men nog een
stap verder, vertelt de historicus. Daar werden namelijk verplichte
castraties gedaan om homoseksuele mannen te ‘genezen’. Ze noemt die
castraties ‘de ergste kant van het verhaal’.
Hoeveel zin heeft een verbod op omstreden ‘homogenezing’? ‘Het is in elk geval een goed signaal’
‘Frame was heel invloedrijk’
Los van het leed door dit soort
behandelingen ziet Schuyf een breder effect van de psychiatrische
‘ziekte’-bril. “In de interviews die ik maakte, lees je hoe enorm
beperkt die mensen zijn geweest door de sociale omgeving. Het frame
vanuit psychiatrie en psychologie van homoseksualiteit als ziekte is
daarin heel invloedrijk geweest.”
Ze wijst erop dat transseksuelen altijd
naar een psychiater werden gestuurd. “En nu nog steeds”, voegt de
activist er aan toe. Dat er nu door de NVvP spijt is betuigd, is volgens
haar dan ook niet meer dan terecht.
Het ‘ziekte’-stempel van psychiaters heeft de levens van LHBTIQ’ers decennialang beperkt
Ook positieve bijdrage aan emancipatie
Socioloog aan de Universiteit van Amsterdam
David Bos vindt het goed dat de psychiaters nadenken over het leed dat
in de geschiedenis van het vak teweeg is gebracht. Maar hij vindt dat je
geen karikatuur moet maken van de psychiatrische blik op
homoseksualiteit. “Psychiaters hebben in Nederland ook heel veel goeds
gedaan voor de homo-emancipatie.”
Bos wijst daarbij naar de ‘befaamde
radiopraatjes’ die psychiater Kees Trimbos in de vroege jaren 60 hield
over seks. Trimbos zette zich daarbij ook in voor de acceptatie van
homoseksualiteit in katholieke kringen. Het COC gaf de radiopraatjes
zelfs uit als aparte brochure, benadrukt hij.
‘Mensen niet onterecht kopschuw maken’
En al in 1951 promoveerde Coen van Emde
Boas – later bekend als hoogleraar seksuologie – op een proefschrift
waarvan een hoofdstuk was gewijd aan het ontrafelen van de
maatschappelijke oorsprong van wat we tegenwoordig homofobie noemen,
geeft Bos als vroeg voorbeeld.
“Het is belangrijk om deze invloed ook te
laten zien”, vindt de socioloog. Het moet volgens hem namelijk niet zo
zijn dat LHBTIQ’ers denken dat de psychiatrie hen niet serieus neemt:
“Want dat zou mensen ten onrechte kopschuw kunnen maken als ze hulp
zoeken.”info
Historische excuses van psychiater Piet Kuiper
De spijtbetuiging van de
Nederlandse psychiaters is opvallend genoeg niet helemaal nieuw. Al in
1981 bood Piet Kuiper, destijds een beroemde psychiater, zijn excuses
aan. Kuiper stond onder meer bekend om zijn theorie dat homoseksualiteit
een neurotische afwijking was, waar mensen van af moesten zien te
komen.
Lode Wigersma (71) was in die tijd student geneeskunde
en verbaasde zich over ‘de meest idiote dingen’ die Kuiper over
homoseksualiteit stelde. In het medische faculteitsblad schreef hij
daarom een kritisch stuk over diens ideeën. En tot zijn verbazing gaf de
psychiater hem gelijk: “Kuiper schreef dat hij destijds de dingen niet
goed had gezien en dat zijn ideeën niet meer geldig zijn.” Daarna kwam
Kuiper naar het COC om voor een volle zaal met homo’s en lesbiennes zijn
excuses te maken.
Deze maand is een biografie over Kuiper
(1919-2002) verschenen. Biograaf Koen Hilberdink kreeg toegang tot de
dagboeknotities van de psychiater en daar staat onverbloemd in dat
Kuiper zelf worstelde met seksuele gevoelens voor mannen. Hij had
verhoudingen met mannen (en vrouwen) en ging meerdere keren in
behandeling hiervoor.
Queering
the museum: de verkeerde kant van collecties
Als het weer bijna pride is buitelen allerlei instellingen
over elkaar heen om hun vriendelijkheid tegenover onze community aan te geven,
al dan niet goed bedoeld. Ook de kunst en cultuur sector wil niet
achterblijven.
Zo zijn er programma’s rond roze planten,
gebouwd erfgoed, en natuurlijk beeldende kunst.
In Nederland begon het met Artis waar ze al bijna twintig jaar een programma met rondleidingen over ‘roze dieren’ organiseren. Nee, dat zijn niet alleen flamingo’s, maar ook bij voorbeeld de kleine Humboldt pinguïns die regelmatig paren van dezelfde sekse vormen, en dan zelfs (gestolen of van de oppasser gekregen) eieren uitbroeden. Het Rijksmuseum wilde niet achterblijven, in de pride week kun je er rondleidingen volgen. (Hetrozerijks.nl) Bij zo’n rondleiding wordt meteen duidelijk dat op het eerste gezicht het ‘roze gehalte’ niet altijd even duidelijk of voor de hand liggend is.
(Wanneer je op internet zoekt onder de woorden Rijksmuseum + queer krijg je veel links te zien naar allerlei kunstwerken in het museum en hun online collectie Rijksstudio. Ook kun je met deze werken een route op je mobiel volgen.)
Bovendien zijn dit allemaal tijdelijke
activiteiten, vaak ontstaan of gebonden aan een roze evenement. Daarom zijn er
in de wereld van roze erfgoedspecialisten al enkele jaren initiatieven gaande
om de collectie in musea diverser en inclusiever te maken. Musea moeten
nadenken over hun maatschappelijke relevantie. Wat is eigenlijk ‘roze erfgoed’?
Het Nederlands Openlucht Museum in Arnhem had
al een gemetseld urinoir buiten staan, maar heeft sinds januari van dit jaar
ook een echte Amsterdamse plaskrul in het Jordaangedeelte van het museum staan.
In de oorspronkelijke oude staat, maar wel zonder luchtjes. Een object dat
iconisch is voor homoseksuele mannen, je zou dit roze erfgoed kunnen noemen, al
is dat op de website van het Museum niet terug te vinden. Je ziet het dus pas
als je het door hebt.
Queering the Collections was de titel van een internationaal
symposium, dat in maart 2015 in de Amsterdamse Openbare Bibliotheek gehouden
werd over het zichtbaar maken van non straight geschiedenissen in archieven en
musea. Het initiatief was van projectmanager Joeri Kempen, ook betrokken bij de
Pride Photo Award, in samen-werking met IHLIA, het Amsterdam Museum, de
Reinwardt Academie en COMCOL, de ICOM-commissie voor verzamelen.
Riemer Knoop, een van de organisatoren: “Bij de vraag naar
queering collections gaat het erom om musea en archieven zover te krijgen dat
de samenstelling van de bevolking op het gebied van genderdiversiteit beter in
hun collecties wordt weerspiegeld, in hun acquisitiebeleid en tentoonstellingspraktijk.
Kunnen alle burgers zich gerepresenteerd en vertegenwoordigd weten door wat er
in collecties verzameld is, of wordt, en hoe er door musea geprogrammeerd
wordt? Iedereen heeft het recht om gezien te worden.”
Je moet dus
met andere ogen kijken naar de collectie, maar ook kijken naar verschillende
doelgroepen. Dan kijk je met een blik die kantelt en ervaren de bezoekers van
je instelling de objecten anders.
Na het symposium werd een netwerk gevormd. Er kwam een brochure met voorbeelden hoe je de collectie behandelen moet. De belangrijkste tips: bedenk van te voren wat je gaat onderzoeken, wie je doelgroep is, welke bewoordingen je gebruikt. Betrek zoveel mogelijk collega’s. Stem je verhaal af op je publiek. Je leest het hier: https://ihlia.nl/wp-content/uploads/2021/01/Queering-the-Collections-publicatielight.pdf
In het buitenland lopen al jaren programma’s
met verschillende methoden om de museumcollecties uit het standaard
heteroverhaal te trekken. Overigens blijkt daar wel uit hoe lastig het is om
deze ‘queere’ objecten permanent op zaal te laten zien; museale presentaties
wisselen natuurlijk nogal eens, anders wordt het maar saai. De objecten staan
dus niet op zaal in een permanente tentoonstelling maar worden voorgesteld in een
brochure of webtrail.
In 2009 opende het British Museum in Londen een webtrail door zijn collectie ter
gelegenheid van de LGBT history month. Daarin waren 20 objecten opgenomen, zo
divers mogelijk uitgezocht, die moesten illustreren hoe in verschillende
culturen liefde, seksualiteit en gender
geconstrueerd werden. De gebruikte de term was ‘same sex desire’ en niet LGBT:
dat gaf aan dat het toepasbaar was op alle perioden en culturen. Het British
Museum heeft immers voorwerpen van all over the world, van de verre prehistorie
tot recent. Zo werd ook een Europese witte kokervisie voorkomen. De meeste
objecten konden langere tijd in het museum op zaal bezichtigd worden. Een
website gaf uitleg. Te zien was o.a. de beroemde ‘Warren Cup’ – een zilveren
beker uit de 1e eeuw met seksuele scènes tussen mannen- en een Romeinse lamp met een afbeelding van
twee vrouwen die orale seks hebben. De webtrail met boekje werd later
uitgebreid tot het boek A little gay
history: Desire and Diversity across the world, een toegankelijke LHBT
wereldgeschiedenis in 40 objecten. In die tijd kon het woord ‘gay’ nog gebruikt
worden om ogenblikkelijke herkenning te
geven. Het boek dient als voorbeeld om te illustreren dat iedere museum
collectie in principe geschikt is om het LHBT verhaal te vertellen, als je maar
goed kijkt.
Het Birmingham Museum and Art gallery organiseerde
als eerste museum in 2010 een succesvolle tentoonstelling die Queering the museum heette. Het
uitgangspunt was een beroemd beeld van de in Engeland zeer bekende beeldend
kunstenaar Jacob Epstein (1880-1959) Lucifer.
De gevleugelde Lucifer was voorzien van een grote slinger van groene anjers ter
hoogte van zijn geslacht. ‘Green carnation’ was rond de eeuwwisseling een geheim
symbool dat naar gelijkgeslachtelijke liefde verwees. Elders in de
tentoonstelling liet curator Matt Smith moderne kopieën van bekende kunstwerken
neerzetten, die er net een beetje anders uitzagen.
Uit het project bleek wel dat het veel kennis
vereiste om de objecten die tot nu toe in een heteroseksueel betekenissysteem
gefunctioneerd hadden uit te zoeken en van een relevante nieuwe informatie te
voorzien. Ook curatoren moeten met een gekantelde blik kijken!
Richard
Sandells, erfgoedspecialist en museum activist, suggereert in de brochure van
IHLIA drie ‘queering strategieën’om dat voor elkaar te krijgen:
1 Emancipatoir: leg queer geschiedenissen
bloot, laat ze zien, ook al bleven de personen in kwestie zelf in de kast. Het
helpt jonge (en oudere) generaties in hun emancipatie.
2 Gebruik meervoudige
narratieven die gelijkwaardigheid benadrukken: hier past LGBT in het verhaal
van inclusiviteit en gelijkwaardige representatie. LGBT krijgt dan geen
status-aparte, niet-hetero’s zijn er gewoon, zoals de zon er ook gewoon is. In
een tekstbordje wordt dan bijvoorbeeld terloops opgemerkt dat ‘Keizer Hadrianus
en zijn geliefde Antinous samen (….)’.
3 Queering
playfully and poetically: kunstenaarsinterventies die het ‘gewone’ of
‘alledaagse’ rondom gender deconstrueren en daar ongemakkelijke vragen over
stellen. Dit kan op een speelse en poëtische manier zoals tijdens de ‘Queer
Nights’ in het Victoria & Albert Museum in Londen.
Zelf vind ik het nog wel eens lastig dat de theorie achter al deze projecten in nogal wollige taal verpakt is. Zoals in het boek Queering the Museum ‘De auteurs bekritiseren zowel de praktijken en conventies in verband met het moderne openbare museum als de ontologische veronderstellingen die daaraan ten grondslag liggen. Het boek benadrukt de grenzen van bepaalde benaderingen van inclusie en het falen om afstand te nemen van een traditioneel museaal paradigma, en schetst een alternatieve kritische museale benadering die de auteurs ‘queer’ noemen.’ (Nikki Sullivan and Craig Middleton, Queering the museum, Routledge, 2020)
De strategieën van Sandells maken duidelijk
dat het erg lastig kan zijn om goed te definiëren over wie en wat het gaat. In het verleden zag
het roze leven er anders uit dan nu. Het gebeurde meestal in het verborgene en
er hangt geen bordje met uitleg aan. Identiteit is ook maar een begrip uit de
18e eeuw en homoseksualiteit uit de 19e. De wijze waarop
mensen hun seksualiteit vormgaven vòòr die periode is voor ons niet altijd
herkenbaar en je loopt het risico dat je gedragingen gaat toeschrijven aan
mensen voor wie die zelf waarschijnlijk geen betekenis hadden.
Ook bij het uitbeelden van situaties is het uitkijken
dat zo’n situatie heel betekenisvol in het oog van de moderne beschouwer kan
zijn, maar nooit zo bedoeld is.
Een voorbeeld: onlangs zag ik in de Ridderzaal van het Muiderslot een schilderij hangen van zo op het oog twee dames in liefdevolle omhelzing. Amarilles kroont Mirtillo met bloemenkrans van Jacob van Loo, rond 1650. Maar pas later bleek me dat dit een scene voorstelt uit een populair toneelstuk, Il Pastor Fido, waar Amarilles de als vrouw verklede herder Mirtillo met een bloemenkrans kroont. Het schilderij stelt een man en een vrouw voor en niet twee vrouwen. Dit was overigens een pop[ulaire onderwerp voor een kunstwerk.
Een illusie minder dus. Aan de andere kant: alles
uitleggen berooft de kijker van een geheim genot dat je iets ‘ontdekt’ hebt wat
alleen geopenbaard wordt voor hen die in het geheim zitten.
Hoe kun je nu meer informatie
over queer art geven? Tate Britain, een vooraanstaand museum in Londen, bracht
in 2017 de grote tentoonstelling Queer British
art 1861-1967 met bijbehorend boek: schilderijen en tekeningen van LHBT
kunstenaars uit de engelse kunstgeschiedenis. https://www.tate.org.uk/whats-on/tate-britain/queer-british-art-1861-1967
Sindsdien brengt de website van Tate Britain
regelmatig artikelen en filmpjes uit waarin bepaalde kunstenaars voorgesteld
worden. Het presenteerde ook een film op YouTube met de geschiedenis van een
kunstenaarskolonie in Lamorna in Cornwall waar veel lesbische vrouwen met
allerlei onderlinge relaties woonden en werkten https://www.youtube.com/watch?v=uaOUpC2Dzgw
Het Centraal Museum in Utrecht voert al enkele jaren onderdelen van een project Gender, Seksualiteit en Queer in de collectie van het museum uit.
zie https://www.centraalmuseum.nl/nl/over-het-museum/nieuws-en-pers/kort-nieuws-en-blogs/100-jaar-centraal-museum-een-lhbt-geschiedenisIeder jaar wordt er een onderdeel uitgevoerd. Momenteel wordt de vaste collectie van het Museum (weer) verbouwd en omgegooid, maar het ligt in de bedoeling om in de nieuw vaste presentatie van het museum permanent aandacht aan queer te geven. Het programma wordt uitgevoerd in samenwerking met verschillende queer organisaties in de stad, zoals het Queer Film Festival en het Midzomergracht festival.
Dat je ook als museum van byzantijnse en beeldhouwkunst mee kunt doen laat het Bode museum in Berlijn zien. A second glance: All forms of love, geeft achtergrondinformatie over vijf periodes vanaf de Griekse tijd tot heden. Een kaartje laat zien waar de objecten op zaal staan, maar het gidsje is ook zonder dat goed te lezen. Een tweede boek gidst de lezer door geschiedenis en afbeeldingen van vrouwen.
Meer theoretisch is het Baseline-traject (2021), een
verzameling perspectieven op het hedendaagse Nederlandse museum, geïnspireerd door het
Queering the Collections initiatief (IHLIA LGBTI Heritage, het Queering the Collections
Network en het platform STUDIO i) Het is
een digitale publicatie die vijf queer- of gekleurde perspectieven op
hedendaagse Nederlandse musea en erfgoedruimtes samenbrengt.
In ‘Baseline’ vindt je een veelvoud aan visies en
stemmen. ‘De ervaringen en analyses in Baseline nemen verschillende vormen
aan: essays, interviews, grafisch ontwerp en poëzie. Ze variëren in toon: een
direct betoog aan de programmeurs die alleen voorwaardelijk ‘de ander’
uitnodigen, of de analyse van grimmige inclusiestatistieken. Ze reiken verder
dan de witte kubus: diepe duiken in de archieven, dialogen die van Europa naar bondgenoten
in Zuid-Amerika reizen. Van een uitgezoomd onderzoek van de museale
geschiedenis van queer-representatie tot het exacte moment waarop het museum
zijn bezoeker vervreemdt door een gebaar van othering.’
De verschillende hoofdstukken van deze publicatie komen
overeen met verschillende lagen van het museum,
georganiseerd volgens bepaalde P’s. Drie van die P’s zijn geleend van de
Museumvereniging: Programmering, Partners, Personeel
en de andere twee zijn van STUDIO-i: Pronkstuk – verwijzend
naar de collectie van het museum, en Persoonlijk – om de
persoonlijke belangen en kwetsbaarheden in en rond de instellingen te
benadrukken.
Baseline wordt hiermee gepresenteerd als een model voor
hoe de Nederlandse museumsector eruit zou kunnen zien.
Aardig is dat de getoonde projecten merendeels afkomstig
zijn uit Latijns Amerika (Mexico, Brazilië en Colombia). Ze tonen aan dat je
helemaal niet zoveel geld nodig hebt om een blijvend zichtbare presentatie te
hebben. Zo bevindt het Museu de Diversidada Sexual in Sao Paulo zich in een
druk metrostation.
Al deze projecten, websites en trails hebben
gemeen dat ze geïntegreerd zijn in de mainstream van musea. Ze maken musea
inclusiever, maar zijn tegelijk ook kwetsbaar, omdat het tijdelijke
activiteiten zijn, vaak ook nog gekoppeld aan een pride week. Er is maar één
permanente collectie, het Schwules Museum in Bberlijn. In Engeland is er wel nu
een aanloop naar een queer museum (https://queerbritain.org.uk/)
In de afgelopen jaren gaan er ook in Nederland
regelmatig stemmen op om een Regenboogmuseum te realiseren. Het blijft
voorlopig een vrome wens, want tussen droom en daad staan in dit geval vooral
praktische bezwaren (geld, gebouw, organisatie).
Judith Schuyf
Afbeeldingen bij het artikel. Het hele artikel is te vinden in Gay News september 2022.
1. Warren Cup, grieks/romeinse zilveren
drinkbeker uit de 1e eeuw met aan een zijde een afbeelding van
mannen die seks hebben met elkaar. Het object kon lang niet vertoond worden.
(British Museum, wikimedia commons)
2. Hadrianus en Antinous. Keizer Hadrianus had
een verhouding met de jongeling Antinuous, en was ontroostbaar toen deze in 130
in de Nijl verdronk. (British Museum) wikimedia commons
3. Antonello da Messina Sint Sebastiaan. Ca
1478 Sebastiaan was een romeinse soldaat
die zich tot het christendom bekeerde en de marteldood stierf: hij werd met
pijlen doorboord. Er zit niets homoseksueels in zijn geschiedenis, maar in het
begin van de 14e eeuw werd hij plotseling afgebeeld als beeldschone
halfnaakte jongeman. De hernieuwde belangstelling voor de Romeinse oudheid in
die tijd leidde ertoe dat hij een homoseksueel icoon werd, van wie talloze
beelden zijn gemaakt. (Dresden Gemäldegalerie Alte Meister, foto Judith Schuyf)
4. Naar Michelangelo Samson verslaat twee filistijnen. (1601–1615) Bode Museum Berlijn.
5. Stadhouder Willem de derde, door Peter Lely ca 1700. Willem de derde had
intieme relaties met verschillende mannelijke vrienden, zoals graaf Frederik
van Nassau en Hans Willem Bentinck. ( Rijksmuseum wikimedia commons)
Afb 8 Omslag van het Baseline project
Afb 9 Omslag van Queering the museum Birmingham museum
Op 3 augustus en 8 oktober 2021 zijn (mede ter gelegenheid van het 75 jarig bestaan van COC Nederland) in totaal negen struikelblokken gelegd voor homoseksuele joden en verzetsmensen. We doen dit om de herinnering levend te houden aan mensen die aantoonbaar vervolgd zijn om wat zij deden en wie zij waren. Acht van de negen hebben dat met de dood moeten bekopen. We leggen struikelblokken voor hen bij hun laatst bekende adres, wat niet altijd makkelijk te vinden was, omdat sommigen als ongehuwden en/of onderduikers geen permanente woning hadden. Zes mensen van deze negen waren joods, vier zaten in het verzet (1 was joods en zat in het verzet)
Wanneer je iemands naam noemt zal die niet
vergeten worden en voortleven. Van de ruim 100.000 joden die tussen 15 juli
1942 en 13 september 1944 vanuit Westerbork naar de vernietigingskampen
gedeporteerd werden moeten –zuiver statistisch gezien- er zeker rond de duizend
een niet-heteroseksuele voorkeur gehad hebben.
De Amsterdamse politie hield voor de oorlog al
lijsten bij van personen die men verdacht van homoseksuele contacten of die
eerder opgepakt waren wegens homoseksuele contacten. Er werd op dat moment niet
veel mee gedaan. Maar dat veranderde: meteen in 1940 werd homoseksualiteit onder
mannen strafbaar gesteld door de bezetter door middel van een Verordening van de Rijkscommissaris.
Het Algemeen Politieblad van 7 mei 1942 meldde
dat Joodsche verdachten van overtredingen van Verordeningen van den Rijkscomissaris en beschikkingen van den Commissaris Generaal voor de Openbare veiligheid
altijd ingesloten moesten blijven
en ter beschikking SD.”
De joodse mannen voor wie stolpersteine zijn gelegd stonden in het politieregister omdat zij al eerder in aanraking met de politie als homoseksueel waren geweest vanwege het zoeken van seksuele contacten op openbare waterplaatsen en in besloten huizen. Hen werd hen vooral verweten dat zij seksueel contact zochten met ‘arische’ jongemannen.
Een kwalijke rol speelde de Amsterdamse brigadier Jasper Van Opijnen, die al sinds 1920 voor de zedenpolitie de Amsterdamse homoseksuelen in de gaten hield. In de maanden juli en augustus 1942 begon de vervolging van Joden serieus vorm te krijgen. Van Opijnen pakte verschillende homoseksuelen op van wie hij de namen en voorkeuren via eerdere ‘vergrijpen’ kende: 6 juli werd de 68jarige Isaac Metzelaar thuis gearresteerd. Eind augustus werden drie joodse mannen op het bureau ontboden. Samuel Hoepelman, Salomon Lam en Isaac Walvisch. De joodse costumiere Mina Sluyter werd aangegeven door een buurvrouw en ontboden op het bureau. Haar werd seksueel contact met een ‘arische’ vrouw verweten. Zij zijn de eersten die dit overkwam.
Conform de circulaire van 7 mei werden zij door
de politie meteen in bewaring gehouden, zoals uit het politierapport valt op te
maken. Daarna werden ze doorgezonden naar de SD. Opvallend is de snelheid
waarmee ze van de SD doorgestuurd werden naar Westerbork dat pas net als
verzamelplaats voor Nederlandse Joden functioneerde. Vervolgens werden
ze vrijwel meteen naar de vernietigingskampen gedeporteerd, waar zij
binnen enkele maanden vermoord werden, soms zelfs binnen enkele weken. Hun
homoseksualiteit zorgde er dus voor dat hun toch al geringe overlevingskans nog
kleiner werd.
Omdat zij de eerste homoseksuele joden in
Amsterdam zijn die onder het begin van de georganiseerde jodenvervolging
opgepakt en gedeporteerd zijn staan zij voor ons symbool voor een veel grotere
groep personen. Als homoseksuelen hadden zij doorgaans geen kinderen die hen
konden gedenken. Wij vinden het van belang dat ook het lot van deze joden
bekend blijft en dat hun namen niet verloren gaan.
Met hen gedenken wij ook vier
verzetsstrijders. Ook zij kwamen op voor joden in hun verzetswerk, ook zij
waren homoseksueel, ook zij hadden geen kinderen die hen als eerste kunnen
gedenken. Tussen deze groepen zijn er raakvlakken, omdat de verzetsstrijders
specifiek in actie kwamen bij het beschermen van Joodse medeburgers. Als
kunstenaar kwamen ze in actie bij het vervalsen van persoonsbewijzen via wat
later het Kunstenaarsverzet is gaan heten. Het begon met het oprichten van de
Kulturkammer begin 1942 waarvan alle kunstenaars lid moesten worden wilden ze
hun beroep nog kunnen uitoefenen. Joden waren uitgesloten. Hun meest in het oog
lopende actie was de aanslag op het bevolkingsregister aan de Plantage Kerklaan
36 op 27 maart 1943. Die had tot doel om de persoonsadministratie en de
bevolkingsregisters te vernietigen. Personen met een vals persoonsbewijs konden
zo niet meer ontdekt worden. Zo hoopte
men de Jodenvervolging te saboteren.
We weten relatief veel over de personen die in
het verzet zaten. We kennen hun namen, we hebben foto’s van hen, we kennen
zelfs de verhalen over hun laatste ogenblikken. We kennen zelfs hun
homoseksuele voorkeur en de namen van hun vriendjes en vriendinnetjes.
Dat is in veel mindere mate het geval met de vier joodse mannen en de ene joodse vrouw. Hen kenden we tot voor kort alleen uit de politieregisters van de gemeente Amsterdam. Als gevolg van de publiciteit rond het leggen van de eerst stolpersteine meldden zich nabestaande familieleden van een van hen, nl Isaäc Walvisch. In dezelfde week dook ineens een foto van Salomon Lam op, afkomstig uit het politieregister van een eerdere veroordeling uit 1913 (!) Over twee mannen weten we nu wat meer. Voor de hele groep geldt nog steeds dat we alleen omdat we weten hoe het met hen afliep, ons een voorstelling, maar eigenlijk, nauwelijks een voorstelling, kunnen maken van hun laatste ogenblikken.
1 Karel
August Pekelharing
Hoorn, 6 april 1909 – Gefusilleerd 10 juni 1944 te Bloemendaal
(Overveen, duinen)
Zat ondergedoken in Amsterdam, laatst bekende
adres Rombout Hogerbeetsstraat 83hs; dit was de woning van zijn vriend Bertus
Botterman.
Karel leidde als kunstenaar een onzeker en zwervend
bestaan. Hij danste, maar schilderde ook en schreef gedichten. Karels naam komt
in 1939 voor op de lijst met ‘links-extremistische personen’ die de Centrale
Inlichtingendienst (CID) bijhield. Hij wordt daar omschreven als ‘toneelspeler,
communist en anti-mil.’ Vanaf het begin van de oorlog moest hij op
verschillende plaatsen onderduiken: Utrecht, een tijdje zelfs in Kassel, Den
Haag en later in Amsterdam bij zijn vriend Bertus Botterman. Hij trad in
besloten kring op als danser en voordrachtskunstenaar. Ook schreef hij onder
pseudoniem verzetspoëzie, schimpdichten, pamfletten en een roman.
Hij raakte betrokken bij de uitgave
van het illegale blad De Vrije Kunstenaar
en de hulpverlening aan Joodse onderduikers. Als lid van de Raad van Verzet (RvV) – een
koepelorganisatie van het verzet – nam hij vanaf mei 1943 deel aan overvallen
op distributiekantoren, aanslagen op collaborateurs en diverse
bevrijdingsacties van gevangenen. Peekelharing hoorde bij de groep van Gerrit
van der Veen die zeker 5 mislukte overvallen op het Huis
van Bewaring aan de Weteringschans pleegden, doel was om enkele kameraden te
bevrijden. Eind maart 1944 vond de Sicherheitspolizei (Sipo) in Den Haag
aantekeningen bij een op 28 maart 1944 bij een poging tot arrestatie
doodgeschoten RvV-man (Raad van Verzet). Mede op grond van deze notities kon de
Sipo de volgende dagen diverse verzetsmensen arresteren, onder wie Pekelharing.
Samen met Koen Limpers werd Peekelharing op 6 april gearresteerd in Hotel Americain aan het Amsterdamse
Leidseplein en ingesloten in het nabijgelegen Huis van Bewaring aan de
Weteringschans. Daar werd hij gemarteld, onder andere door hem een nacht in een
ton ijskoud water te laten staan.
Op 10 juni 1944
werd Pekelharing met zes andere verzetsmensen, onder wie leden van zijn
verzetsgroep ter dood veroordeeld door een Polizeistandgericht.
Nog dezelfde dag werden zij gefusilleerd in de duinen bij Overveen en daar
begraven.
2. Mina
Sluyter
Amsterdam, 31 mei 1916 – 30 september 1942 te Auschwitz Gearresteerd Amsterdam, 24-7-1942 wegens homoseksualiteit
Op dat moment werd het beroep van Mina opgegeven als naaister; ze woonde in 1942 op de Kerkstraat 378-II. Ze woonde in de Kerkstraat met een niet-joodse vrouw met wie ze daarvoor al op Amstel 178 had gewoond, bij het café (Queen) Mary van Mary Milton. Haar naam is bekend vanwege een aantekening van het Bureau Joodsche Zaken op 24 juli 1942: ‘in bewaring voor homosexualiteit 24-7-1942, ook Jodin, overgebracht naar SD’. Mina Sluyter had een ‘arische vrouw’ bezocht met wie zij een lesbische relatie zou hebben. Zij werd twee maanden na haar arrestatie in Auschwitz vermoord.
Enige tijd na het leggen van deze steen werd de Kerkstraat door de gemeente Amsterdam gerenoveerd. De stenen in deze straat (het waren er verschillende) werden verwijderd en opgeslagen. Op 22 april 2022 zijn ze herplaatst. Enkele dagen tevoren werd er tot mijn grote verbazing contact opgenomen door overlevende familieleden Sluijter (ze schrijven het zelf met een ij, en niet zoals de gemeente met een y). Ik had ooit een oproep bij het Joods Digitaal Monument gezet, en die werd uiteindelijk gezien. Gelukkig konden een aantal familieleden bij de herplaatsing van de steen aanwezig zijn, waaronder kinderen (en kleinkinderen) van Mina’s zus en broer. Haar lesbisch zijn was bekend in de familie, maar was geen probleem.
3.
Samuel Hoepelman
Amsterdam, 28 juni 1896 – 23 april 1943, te Sobibor Gearresteerd Amsterdam, 26 augustus 1942 wegens homoseksualiteit Gedeporteerd naar Westerbork december 1942
Samuel was kantoorbediende en ongehuwd. Hij woonde bij zijn hoogbejaarde ouders, Jacob Hoepelman (Amsterdam 1863) en Alida Hoepelman-Suis (idem) op de Valckenierstraat 35-I. Op 26 augustus 1942 werd hij door de brigadier Van Opijnen bij de zedenpolitie ontboden, evenals Isaäc Walvisch en Salomon Lam. Van Opijnen rapporteerde aan het Bureau Joodsche Zaken dat Hoepelman ‘meermaals tegennatuurlijke ontucht heeft bedreven met arische jongens, en nog steeds openbare toiletten bezoekt om hen tot ontucht te verleiden’. Het Bureau (Komissaris P.K.) stelde op basis hiervan vast dat deze jood een gevaarlijke homoseksueel was en een ‘Volksschädling’, een schadelijk element. Hij diende definitief uit de maatschappij te wordenverwijderd. In vergelijkbare termen werd gesproken over Isaac Walvisch en Salomon Lam. Bij deze werd bovendien toegevoegd dat hij communist was.
Samuel Hoepelman werd op de dag van zijn
arrestatie uitgeleverd aan de SD. In december ’42 werd hij naar Westerbork
gestuurd, en van daar op 20 april 1943 naar Sobibor gedeporteerd. Daar werd
Samuel Hoepelman op 23 april vergast, 46 jaar oud. Zijn ouders waren enkele weken
voor hem, op 26 maart 1943, in hetzelfde kamp omgebracht.
4 . Willem Johan Cornelis Arondéus
Naarden 22 augustus 1894 – Gefusilleerd 1 juli 1943 te Bloemendaal (Overveen, duinen)Beeldend kunstenaar en schrijver. Laatste adres: Singel 65-F te Amsterdam. Homoseksuele verzetsman. Datum arrestatie 1 april 1943
De kunstenaar Willem Arondeus was redelijk succesvol met opdrachten voor kunstwerken in openbare gebouwen. Toen in de loop van 1941 zijn studie over de monumentale schilderkunst in Nederland werd gepubliceerd, bevond Arondéus zich al midden in het verzetswerk. In de lente van dat jaar begon hij de Brandarisbrief te schrijven. Voortdurend spoorde hij aan tot verzet tegen de voorgenomen oprichting van de Kultuurkamer en signaleerde gevallen van culturele collaboratie. In 1942 ging de Brandarisbrief op in De Vrije Kunstenaar, opgericht door de musicus Jan van Gilse die met Arondéus en de beeldhouwer Gerrit Jan van der Veen de redactie ging vormen. Zijn aandeel in de verspreiding van de door Van der Veen en zijn medewerkers ingenieus vervalste persoonsbewijzen, leidde ertoe dat Arondéus en Van der Veen de leiding op zich namen van de op 27 maart 1943 gepleegde aanslag op het Amsterdamse bevolkingsregister, om aldus de mogelijkheid van controle op de in omloop zijnde persoonsbewijzen uit te schakelen. Tot degenen zijn meededen aan deze aanval behoorden ook de couturier Sjoerd Bakker en de celliste en dirigente Frieda Belinfante. Sjoerd Bakker vervaardigde de valse uniformen. Na de aanslag zorgde loslippigheid onder de deelnemers voor een reeks arrestaties; Arondéus werd op 1 april op zijn onderduikadres gearresteerd. Na door een in het Koloniaal Instituut (thans Koninklijk Instituut voor de Tropen) zetelende Duitse rechtbank ter dood te zijn veroordeeld, werd hij met de voornaamste deelnemers aan de aanslag op 1 juli 1943 in Overveen gefusilleerd. Een gedenksteen aan de gevel van het naast de ingang van de Amsterdamse dierentuin Artis gelegen gebouw herinnert aan de deelnemers van de daar gepleegde aanslag en vermeldt ook de naam van Arondéus. De homoseksualiteit van enkele leden van de Van der Veen groep werd tijdens de rechtszaak als verzwarende factor aangehaald.
5 .Isaac Metzelaar
Amsterdam 22 maart 1874 – Auschwitz 19 augustus 1942 Zonder beroep Wonende Amstellaan 82-ii (thans: Vrijheidslaan) te Amsterdam Joods en Homoseksueel Datum arrestatie 6 juli 1942
Isaäc
Metzelaar was al wat ouder: toen hij gearresteerd werd
op 6 juli 1942 door de brigadier zedenpolitie, Jasper van Opijnen, vanwege
verboden homoseksueel gedrag (nl overtreding van de Verordening van de
Rijkscommissaris) was hij al 68 jaar. Hij leefde gescheiden van zijn vrouw Hendel
Limkowksi. Metzelaar woonde in
1941 op de Amstellaan 82-II, na de oorlog Stalinlaan geheten en sinds 1956
Vrijheidslaan, niet ver van de
Amstel. Metzelaar maakte deel uit
van een van de eerste transporten van Amsterdam naar Westerbork, die 15 juli
1942 begonnen. Daar behoorde hij tot de gevangenen die al op 24 juli naar Auschwitz
werden gedeporteerd.
6. Salomon
Lam
Amsterdam, 24 september 1886 – 13 november 1942 te Auschwitz Gearresteerd Amsterdam 24 augustus 1942 wegens homoseksualiteit Gedeporteerd naar Westerbork Adres: Nieuwe Achtergracht 107 parterre
Salomon was handelsreiziger en ongehuwd. Hij stond al sinds 1910 bekend bij de Amsterdamse politie als bezoeker van een jongensbordeel, zoals uit onderzoek van Theo van der Meer bleek. In 1910 was dit niet strafbaar, maar de zaak speelde een rol bij de discussie over de invoering van art 248bis. Lam was ook een van de eersten die gearresteerd werd toen de wet eenmaal was ingevoerd. Een psychiatrisch rapport uit die tijd over hem laat zien hoe men over homoseksuele joden dacht:
Hij was “raar”, “een raar ventje”, “een halve gare”, “idioot”, “brutaal”, “verbrassend”, “arrogant”, “gemeen in zijn mond”, “babbelig”, “zeer coquet”, “een eigenaardig type”, “een blagueur”, zelfs “een Don Juan tegenover vrouwen”. Hij waste zich te vaak en nog wel over het hele lijf. Als kind op school had hij altijd een druipneus. “Idiotie” kwam in zijn familie veelvuldig voor en zijn vader had syfilis gehad. Terwijl hij al jaren dezelfde betrekking had, beweerde het rapport dat hij er geen kon houden. De “halve gare” had al een eerdere veroordeling achter de rug. Hospita’s en buren, soms getipt door de politie, bespioneerden hem als hij bezoek ontving. Hij was meermalen hardhandig op straat gesmeten. (Uit: Theo van der Meer, De ‘verkeerde’ nering van de Kaak. Ons Amsterdam 56, april 2004)
Volgens het Amsterdamse politierapport van 1942 was zijn adres Nieuwe Achtergracht 107 parterre, de woning van het bejaarde echtpaar Emanuel en Mirjam Mossel-Mulder. Op 26 augustus 1942 werd hij door Jasper van Opijnen van de zedenpolitie ontboden, en gearresteerd, op dezelfde dag als Samuel Hoepelman en Isaäc Walvisch. Van Opijnen rapporteerde aan het Bureau Joodsche Zaken, in dezelfde bewoordingen als hij bij Hoepelman deed, dat Lam ‘arische’ jongens tot ontucht verleidde. Het Bureau stelde op basis hiervan vast dat deze jood een gevaarlijke homoseksueel was en een schadelijk element dat definitief uit de maatschappij moest worden gebannen. Medewerker Kaper van het Bureau wist bovendien dat Salomon een communist was. Dit woord is onderstreept. Salomon Lam, jood èn homo èn communist, werd dezelfde dag nog uitgeleverd aan de SD en via Westerbork naar Auschwitz gedeporteerd. Daar werd hij op 13 november 1942 vermoord, 56 jaar oud.
7. Isaäc
Walvisch
Amsterdam, 21 september 1888 – 14 september 1942 te Auschwitz Gearresteerd Amsterdam, 26 augustus 1942, wegens homoseksualiteit Gedeporteerd naar Westerbork Adres: Kromme Mijdrechtstraat 6II
Bij het leggen van de stolperstein was ook Willy Walvisch aanwezig, zij had haar oom Isaäc nog gekend als 8 jarig meisje. Hij kwam vaak bij haar ouders eten. Hij was een grote, opgewekte man, die wellicht officieel koopman was, maar het liefste als entertainer in allerlei clubs optrad.
Simone Walvisch sprak bij het leggen van de steen over haar oudoom Isaäc:
Hij was homosexueel en kwam daar ook voor uit, hoewel dat in de regel nog als een schande werd gezien. Hij kwam regelmatig eten op de Raamgracht, ook bij mijn vaders neef Ies en Nelly. Hun dochter Willy vertelde dat hij in de oorlog een keer bij hen kwam eten en alvast een boterkoekje had gekocht voor later op de avond, omdat zijn vriend bij hem op bezoek zou komen. Heeft haar vader Ies dat boterkoekje verstopt… Elk half uur speelde het carillon van de Zuidertoren het lied ‘Zie de leliën op het veld’. Na het eten moest Isaac om half 8 weer vertrekken, want om 8 uur moest hij thuis zijn vanwege spertijd. Isaac zei dan: “Ich komm mit der Lelie und ich gehe mit der Lelie.”
In 1942 woonde hij op een kamer op de Amstellaan 27 II hoog. Op dat adres staan op dat moment nog twee gezinnen ingeschreven: de familie Van Gelder (3 personen) en de familie Lopes Cardozo (4 personen). Allen zijn in een concentratiekamp omgekomen.
Op 26 augustus 1942 werd Walvisch door de zedenpolitie opgepakt. Dat was op dezelfde dag als Samuel Hoepelman (zie boven). Hij bleef niet lang in arrest en werd op 10 september naar Westerbork gestuurd en de volgende dag naar Auschwitz. Op 14 september 1942 werd Isaäc Walvisch vergast, 53 jaar oud, volgens zijn nicht Willy met ster en roze driehoek.
8. Sjoerd
Bakker
Leeuwarden 10 juni1915 – Gefusilleerd: 1 juli 1943 te Bloemendaal (Overveen, duinen) Homoseksuele verzetsman. Datum arrestatie: 1 april 1943 Adres: Vondelstraat 24 Amsterdam
Sjoerd Bakker was als zelfstandig kleermaker/ontwerper werkzaam in zijn woning aan de Vondelstraat in Amsterdam. Hij was daarin zeer succesvol. Vanaf 1942 verleende Sjoerd Bakker hulp aan (Joodse) onderduikers. Hij verzorgde bonkaarten en persoonsbewijzen en hielp Joden hun inboedels illegaal onder te brengen. In eerste instantie werkte hij zelfstandig, later kwam hij in contact met de Persoonsbewijzencentrale die zich bezig hield met het vervalsen en stelen van persoonsbewijzen voor onderduikers. In februari en maart 1943 was hij direct betrokken bij de aanslag op het Amsterdamse Bevolkingsregister. Hij maakte de politie-uniformen die nodig waren voor de aanslag. De benodigde stof verkreeg hij via relaties bij de Hollandia Confectiefabrieken Kattenburg. Na de aanslag dook hij onder, maar werd na vijf dagen gearresteerd. In juni 1943 werd hij door een SS- und Polizeigericht samen met 11 andere die aan de aanslag op het Bevolkingsregister hadden deel genomen ter dood veroordeeld. Op 1 juli 1943 werden zij gefusilleerd in de duinen bij Overveen en in een massagraf begraven.
9. Frieda
Belinfante
Amsterdam 10 mei 1904 – Santa Fe (USA) 5 maart 1995 Adres in Amsterdam in de oorlog: Jacob Obrechtstraat 64
De vader van Frieda Belinfante was
een Joodse pianist, haar moeder is niet Joods. Ze groeide op in een gezin met
drie kinderen. Al op jonge leeftijd moeten alle kinderen verplicht een
instrument bespelen. Frieda kiest voor de cello. Als Frieda zestien jaar is
wordt ze verliefd op componiste Henriëtte Bosmans en ze wonen zeven jaar
samen. Eind jaren dertig richt ze
haar eigen orkest op ‘Het Klein Orkest’ en wint als enige vrouwelijke kandidaat
het door Herman Scherchen georganiseerde dirigentenconcours.
Bij het aanbreken van de oorlog kan ze haar werkzaamheden als dirigente niet meer voortzetten. Ze sluit zich aan bij de verzetsgroep van Gerrit van der Veen en Willem Arondéus. Daar helpt ze met het vervalsen van persoonsbewijzen. Ook spoort ze vrienden en kennissen aan om hun eigen persoonsbewijs ‘te verliezen’ zodat ze een nieuw kunnen aanvragen. Ze helpt bij de voorbereiding voor de aanslag op het bevolkingsregister aan de Plantage Middenlaan waarmee ze de gegevens van onder andere 70.000 Amsterdamse Joden willen vernietigen. De aanslag mislukt. Bij de aanslag is Belinfante zelf niet aanwezig (ze zat mogelijk mogelijk op het dak nabij). Alle directe plegers van de aanslag worden niet veel later opgepakt; ze zijn waarschijnlijk verraden.
Belinfante verkleedt zich als man onder de naam Hans Kroon en gaat zo een tijd onherkenbaar door het leven. Haar eigen moeder herkent haar niet. Als ze weer het gevoel heeft niet langer veilig te zijn duikt ze eerst een periode onder bij twee lesbische vriendinnen in Laren. Daar krijgt ze te horen dat de SD haar op de hielen zit en ze neemt de beslissing om het land uit te vluchten. Samen met een van de vriendinnen uit Laren vlucht ze via de pilotenlijn via Parijs naar Zwitserland. Na de oorlog keert ze terug in Nederland maar aardt daar niet zo goed, mede omdat ze als vrouw niet meer aan het werk komt als dirigent. Ze besluit naar de Verenigde Staten te emigreren. Belinfante vertelt later in een interview dat ze in een verkeerde tijd geboren is en veel meer uit het leven had kunnen halen. Hiermee refereert ze zowel aan haar carrière als dirigent als aan haar homoseksualiteit.
Publiciteit
Het leggen van de stolpersteine kreeg ruime aandacht in de media. Het NOS journaal, Radio 1, The Guardian, de NRC, het Parool, de Leeuwarder Courant en de Trouw besteedden er aandacht aan.
In de middag van 8 oktober nodigde het NIOD nabestaanden, onderzoekers en andere betrokkenen uit voor een lunch. Het was de eerste keer dat het NIOD aandacht aan dit onderwerp besteedde. NIOD-directeur Martijn Eickhoff bevestigde dat onderzoek naar de positie en lotgevallen van homoseksuele Joden en verzetsmensen meer aandacht verdient, ook van het NIOD.
Met dank aan : COC Nederland, gemeente Amsterdam, Theo van der Meer en Simone Walvisch .foto’s Sjaan van der Jagt
Het homohuwelijk bestaat niet. 20 jaar geleden werd het burgerlijk huwelijk opengesteld voor paren van gelijk geslacht. Daarme was Nederland het eerste lang ter wereld waar dat kon. Deze dagen besteden de media daar uitgebreid aandacht aan. Ieder tv of radio programma, krant of tijdschrift lijkt we een of meerdere paren (meestal mannen natuurlijk) te hebben opgesnord om hier een mening over te hebben. Ook wij ouderen waren ineens zeer in trek en ik zag oude bekenden die ik door corona al meer dan een jaar niet meer gezien had, langstrekken op het scherm.
Ook 1Vandaag besteedde aandacht aan de 20 jaar huwelijk en interviewde onder andere mij.
Daarbij gebeurde iets eigenaardigs. De media dachten dat wij wilden feestvieren, en bleken onaangenaam getroffen toen ze van jonge activisten hoorden dat het helemaal niet zo goed gesteld is met de emancipatie in Nederland, en van oude activisten dat zij twintig jaar geleden erg tegen de openstelling van het huwelijk waren – en nog steeds eigenlijk.
Vanaf de jaren zeventig ijverde de homobeweging voor opheffing van de vele ongelijkheden in de juridische positie van homoseksuelen en heteroseksuelen. Op dat moment was er niets geregeld in relaties tussen mensen van hetzelfde geslacht. Er waren problemen met de pensioenwetgeving, met verzekeringen, met de aanschaf van een huis, met kinderen, met het erfrecht. Er werden pogingen ondernomen om dat met behulp van het notariaat te veranderen (het zgn ‘Leidse model’) maar dat bleven stoplappen die vooral voor een hoop rompslomp zorgden maar niet alle hindernissen uit de weg ruimden. Er gingen steeds meer stemmen op om het hele idee van het huwelijk maar af te schaffen. Want wat in wezen een juridische overeenkomst zou moeten zijn om zaken rond gemeenschappelijk bezit te regelen werd door de overheersende heteronormativiteit opgetuigd met allerlei overbodigheden en opgelegde vooronderstellingen. Ik noem de prins/ prinses op het witte paard, de witte trouwjurk, de eeuwige trouw en het eeuwige respect van de mensheid. Om maar te zwijgen over de ingebouwde ongelijkheid die aan de mannen in het huwelijk privileges gunde en de vrouwen taken oplegde.
In de periode voor de overwinning van het burgerdom in de 18e eeuw had men daar geen boodschap aan. Het huwelijk was wat het was: een juridische overeenkomst. En in de moderne 21e eeuw , waarin ieder individu telt, zou ieder individu dus door middel van een pakketje overeenkomsten datgene moeten regelen wat er te regelen moest. Ongeacht met wie dan ook: je broer, je tante, je geliefde, je buurman of je collega. De homobeweging koos dus voor individualisering. Maar kreeg het ‘homohuwelijk’ (heeft u een huwelijk? nee, een homohuwelijk). En wanneer je zaken toch hardnekkig zelf wilde regelen, was je hetzij bezig tot sint juttemis hetzij bleken uiteindelijk allerlei zaken toch niet goed te regelen, zoals het erfrecht, of het recht je partner in een buitenlands ziekenhuis te bezoeken.
Heeft de openstelling van het huwelijk dan helemaal niets opgeleverd? Voor veel traditionele families was het even wennen, maar uiteindelijk konden ze er niet onderuit dat er nieuwe familiebanden waren gekomen die net zo echt en serieus konden zijn als de hunne. Ook voor de degenen die individualisering wilden was het een vooruitgang dat LHBT’s eindelijk erkend waren als ‘persoon onder de wet’- een van de grondrechten die er eerst nog amper was. Dat was winst.
PS: Na de openstelling van het huwelijk zeiden veel mensen dat de homoemancipatie daarmee toch wel voltooid was. Er viel niets meer te wensen, en daarmee kon de mensheid overgaan tot de heteroseksuele orde van de dag, blij dat iedereen weer gewoon deed. Met de LHBTIetc emancipatie is het overigens nog steeds niet goed gekomen zie de nieuwste Feiten en Cijfers van MOVISIE, een overzicht dat ik jaren geleden ben begonnen, toen ik daar nog werkte.
PPS: en mijn trouwfoto? die hebben we nooit laten maken….
Fredy
Hirsch was joods en homoseksueel, een sportman en geboren leider. Hij zorgde
voor duizenden joodse kinderen in twee concentratiekampen in Tsjechië. Zijn
leven eindigde in Auschwitz op 8 maart 1944 onder nooit opgehelderde
omstandigheden.
De als homoseksueel ‘vergeten held’ krijgt nu pas meer aandacht. De journalist Dirk Kämper schreef een biografie over hem. Op basis hiervan maakte het ZDF een documentaire over zijn leven die eind maart 2020 werd uitgezonden en online op YouTube (“Fredy Hirsch, ein deutscher Held”) te bekijken is. De Israelische filmer Rubi Gat maakte in 2017 de lange biografische film Dear Fredy die veel meer ingaat op Fredy’s homoseksualiteit. Op internetsites en krantenartikelen was er al eerder over hem te lezen. Maar het ene verhaal is het andere niet. Niet iedereen blijkt even goed uit de voeten te kunnen met Fredy’s homoseksualiteit, hoewel het nergens ontkend wordt – hij stak het dan ook niet onder stoelen of banken, ook niet in het kamp. Niemand gaat echter in op de vraag welke relatie er was tussen Fredy’s homoseksualiteit en zijn opvallende daden in de concentratiekampen Theresienstadt en Auschwitz. Toch lijkt die relatie me duidelijk.
Alfred (‘Fredy’) Hirsch werd op 11 februari 1916 geboren in Aken, net over de Nederlandse grens in een niet-orthodoxe joodse familie. Zijn vader was slager. Mogelijk heeft het vroege uiteenvallen van zijn familie (zijn vader overleed toen hij 10 jaar was; zijn moeder kon de situatie niet aan en verliet de jongens) er mede voor gezorgd dat Fredy en zijn broer Paul op zoek gingen naar een andere veilige haven. Die vonden ze allereerst bij de joodse organisaties. Bij deze organisaties vond Fredy een uitlaatklep voor zijn organisatietalent dat hij dienst stelde van zowel zijn sportiviteit (gymnastiek en turnen) als het zionisme. Dat is de kern van wat Fredy uitdroeg, vanaf de tijd dat hij nog een adolescent was. En het verbazingwekkende is dat hij dat tot vrijwel de laatste dag van zijn korte leven in de concentratiekampen wist vol te houden. Als joden zich wilden voorbereiden op emigratie naar Israel en zich te weer moesten stellen tegen het antisemitisme was het van het grootste belang dat ze hun lichaam en geest zo sterk mogelijk maakten. Al vanaf het begin van de 20e eeuw ontstonden – als reactie op de duits-nationalistische turnbonden – ook joodse turn en gymnastiek organisaties. Ze leken uiterlijk en innerlijk sterk op de nationalistische Duitse organisaties. Deze werden echter steeds antisemitischer. Gemeenschappelijk was het belang dat toegekend werd aan een sterk lichaam (Körperkultur). Dat gold vooral voor de joodse organisaties die zich primair als Duits definieerden. Fredy ging echter een andere kant op: die van het zionisme. Dat veroorzaakte ook een breuk met zijn broer Paul. Voortaan had hij weinig contact met zijn familie.
Al in 1931 werd Fredy een van de leiders van de joodse jeugdvereniging in Aken en richtte de afdeling Aken van de joodse padvindersbond op. Hij hield het al spoedig niet meer in Aken uit, ook omdat zijn moeder, die in 1926 weduwe was geworden, met haar nieuwe man naar het buitenland verhuisde. Mogelijk heeft ook zijn homoseksualiteit voor conflicten gezorgd. In de volgende jaren woonde hij in verschillende steden in Duitsland, steeds actief in de Joodse Padvindersbond Duitsland (JPD) en de Makkabi Hatzair, een Zionistische sportorganisatie. Veel Joodse sportclubs heten Makkabi naar een joodse vrijheidsstrijder uit de 2e eeuw (de joodse zaalvoetbalclub Makkabi in Amsterdam kwam onlangs nog in het nieuws omdat ze politiebescherming vroegen vanwege antisemitische bedreigingen. Soms verandert er helaas niets.) De Makkabi hadden een programma waarbij een bijna militaire training centraal stond. Dat werd nog noodzakelijker toen de nazis in 1933 aan de macht kwamen en het voor veel joden duidelijk werd dat ze Duitsland moesten ontvluchten, wilden ze het overleven.
In 1935 verhuisde Fredy illegaal naar Tjecho-Slowakije, eerst naar Brno en later naar Praag. De introductie van de Neurenberger rassenwetten maakten het voor joden steeds onaangenamer om in Duitsland te wonen. In dat jaar werd ook paragraaf 175, het strafwetartikel tegen homoseksueel gedrag aangescherpt. Het was toen voor iedereen al een tijd duidelijk dat Fredy homoseksueel was.
Er zijn
enkele filmopnamen van Fredy bewaard gebleven. We zien een afgetrainde
jongeman, donker haar dat keurig in de plooi zit, ontbloot bovenlijf die
verschillende turnoefeningen doet op een veld in de openlucht. Zijn dit opnames
die gemaakt zijn voor de propagandafilm die de nazi’s in Theresienstadt
maakten?
Verbazingwekkend is ook dat Fredy vrijwel altijd open over zijn homoseksualiteit was. Soms gaf dat uiteraard problemen, maar nog verbazingwekkender is eigenlijk dat het ook heel vaak gewoon geaccepteerd leek – zo was hij nu eenmaal kennelijk en er viel niks aan te veranderen. Ook in de Makkabi werd er wel over en met hem over gesproken maar kennelijk wist hij iedereen te overtuigen dat het geen probleem was in zijn werk met jongeren omdat hij zich van relaties zou onthouden. Maar ongetwijfeld zal hij steeds extreem op zijn hoede zijn geweest dat zijn contacten met jongeren geen aanleiding tot verkeerde speculaties gaven. Later, in het kamp probeerden enkele vrouwen hem nog hardnekkig aan een tweetal aantrekkelijke dames te koppelen, maar het volstrekte mislukken van deze pogingen werd na al die jaren door de toenmalige kinderen die dat echt wel doorhadden met enige gegrijns vermeld. In de literatuur over Fredy vinden we nergens een relatie tussen Fredys werk met jongeren en zijn homoseksualiteit. Toch zou het me niet verbazen als die er wel was, in een periode dat de ‘pedagogische eros’ in homoseksuele kringen opgeld deed en homoseksuele mannen zich inzetten bij de opvoeding van adolescente jongens. Er is overigens geen aanwijzingen dat zijn voorkeur naar jongeren uitging, al waren er vage beschuldigingen. Ja, hij had zeker relaties, al zijn de bronnen niet duidelijk met wie en waar. Kämper houdt het vaag. De Tsjechische historici Anna Hájková en Alena Mikovcová vonden in de archieven van de Makkabi in Brno en in interviews met overlevenden dat Fredy tussen 1936 en 1939 in Brno samenwoonde met zijn vriend Jan (Jenda of Honza) Mautner (geb. 19 november 1912 in Boedapest), een student medicijnen. Hij omschreef het als de gelukkigste tijd van zijn leven. Ook hier zette hij plaatselijke Makkabi groepen op, maakte een programma met veel buitenactiviteiten, organiseerde Makkabispelen en schreef voor de lokale Makkabikrant. In 1939 ging hij naar Praag. Hij kreeg een betaalde baan bij de Makkabi Praag, maar bleef problemen houden met zijn verblijfsvergunning, omdat hij illegaal in het land was. Inmiddels was Tsjechië door de Duitsers bezet. Op dat moment was het nog mogelijk voor joden om uit te reizen naar Palestina. Hij gaf daar les aan jongeren om ze voor te bereiden op het leven in een kibbutz. Een aantal jongens kreeg de mogelijkheid om via Denemarken te ontsnappen. Er kon één leider van de Makkabi mee. Er werd om geloot met luciferstokjes, Fredy verloor en bleef in Praag. Volgens een andere versie van het verhaal won hij, maar koos er voor in Praag te blijven omdat hij ‘zijn’ kinderen niet in de steek wilde laten. De ‘jüdischen Auswanderung’ naar Israël kwam de nazi’s aanvankelijk wel goed uit, maar toen het steeds moeilijker werd de vele joden die weg wilden daadwerkelijk daar te krijgen, veranderde het reisdoel van de ‘jüdische Auswanderung’ in een sinistere ‘eindoplossing’.
Fredy in Theresienstadt.
Op 4 december 1941 werd Fredy naar Theresienstadt gedeporteerd als een van de 22 stafleden die moesten helpen daar een nieuw joods ghetto op te zetten. Jan Mautner volgde in 1942, maar het is niet bekend of ze elkaar ooit nog terugzagen. Terezin, 60 km ten noorden van Praag, was een oude kazerne die door de nazi’s als joods ghetto was aangewezen. Naar de buitenwereld toe wilden de nazi’s het voordoen alsof het een humaan kamp was. Daarom wilden ze ook geen grote groepen joden verder naar het oosten deporteren, met als gevolg dat het kamp overvol werd. Opvallend aan Theresienstadt was dat de joodse gevangenen een zekere mate van zelfbestuur hadden, zij het wel onder bevel van de Duitse bezetters. Fredy werd assistent van Egon Redlich, de leider van de jeugdafdeling. In tegenstelling tot andere kampen was er in Theresienstadt een familieafdeling. De kinderen zaten in een apart gedeelte en konden overdag bij hun ouders zijn. In het kinderblok kregen ze les van Fredy. Die drong er op aan dat de kinderen discipline in alles hanteerden. Ook al was het nog zo koud, alle kinderen moesten zich ‘s ochtends wassen. Ze moesten zichzelf en hun omgeving schoon houden en waar mogelijk buiten doorgaan met hun gymnastiekoefeningen. Fredy kende de eerste les van het concentratiekamp: reinheid en tucht redden levens. Ongetwijfeld heeft dit een aantal kinderen uiteindelijk het leven gered. Dank zij de goede relaties die Fredy met de Duitse kampleiding onderhield konden er in 1943 zelfs Makkabispelen in het kamp georganiseerd; onder de duizenden toeschouwers waren zelfs veel nazibewakers. Toch was Fredy niet helemaal vrij om te doen en laten wat hij wilde. Na een incident werd hij opgepakt, geslagen en op 8 september 1943 voor straf naar Auschwitz gedeporteerd .
Auschwitz-Birkenau
In de loop van 1943 werden meer dan 17.500 joodse gevangenen van het overvolle Theresienstadt naar Auschwitz-Birkenau gebracht. Hier waren de omstandigheden natuurlijk veel slechter: Auschwitz was een vernietigingskamp waar de meerderheid van de gevangenen meteen of op termijn naar de gaskamers werd gestuurd. Toch werd ook hier een deel (blok B IIb) als ‘Familienlager Theresienstadt’ bestemd. Met hetzelfde doel als eerst: om het zgn humane gezicht van de nazi’s te laten zien in het geval dat het Rode Kruis ook hier op inspectie zou komen (wat niet gebeurde). Gevangenen werden gedwongen geruststellende kaarten naar huis te sturen, die doorgaans pas arriveerden als de afzenders al lang vergast waren. Ook in Auschwitz onderhield Fredy goede relaties met de nazikampleiding, waardoor hij voor de kinderen meer voedsel en ruimte kon verkrijgen. Hij zat hoog in de organisatie van het kamp en droeg ondanks zijn jeugdige leeftijd een grote verantwoordelijkheid. Fredy Hirsch drong er bij de kampleiding (de beruchte arts Mengele) op aan ook hier een kinderblok te maken. 700 kinderen kregen hier de ruimte om te spelen en te sporten. Er werd zelfs onderwijs gegeven, ongehoord in een concentratiekamp: Engels en Tsjechisch, letterkunde, er werd theater opgevoerd. Op de witgesausde wanden werden door een iets oudere gevangene die goed kon tekenen zelfs vrolijke figuren getekend, bij voorbeeld uit de Disney tekenfilm Sneeuwwitje. Ze had de film voor de oorlog zo vaak gezien dat ze ze uit het hoofd kon tekenen.
Toch was er wel kritiek op Fredy. Men vond hem
arrogant, hij was anders en men wantrouwde zijn intensieve contacten met de
Duitsers. Er gingen geruchten dat hij een relatie met een hoge nazi in het kamp
had. Ook leek hij wel erg vertrouwelijk met de beruchte kamparts Mengele. In
Nederland zou men dit dilemma later ook wel schetsen als dat van een
burgemeester in oorlogstijd. Wat moet je: meedoen of in verzet gaan? Effectief
was het wel. Fredy viel op als Duitser in Tsjechië: hij zag er uiterst verzorgd
en atletisch uit, hij gedroeg zich correct en met autoriteit en bovendien: hij
sprak Duits en kende de gewoontes en het systeem van de bezetter. (Overigens
leerde hij in al die jaren vrijwel geen woord Tjechisch – een talenknobbel
bezat hij niet). Als de SS al op de hoogte was van Fredy’s homoseksualiteit,
interesseerde dat hen kennelijk niet. Zelf zou hij het in die tijd wat meer
verborgen hebben gehouden.
Het einde.
De gevangenen ontdekten op lijsten met hun
namen die bij de kampleiding lagen de letters ‘SB na 6 maanden’: Speciale
Behandeling, of wel de gaskamer. 6 maanden na aankomst, dat was dus begin maart
1944. Steeds meer geruchten deden de ronde dat het hele kamp, inclusief het
kinderblok, voor de gaskamer was bestemd. Men zou hen zogenaamd naar een
werkkamp in de buurt sturen. Sommige gevangenen wilden een opstand beginnen, om
dan tenminste strijdend ten onder te gaan. Fredy werd gevraagd de opstand te leiden.
Hij vroeg 24 uur bedenktijd. Het was een keuze van de duivel: meedoen met de
opstand en ‘zijn’ kinderen in de steek laten, of niet meedoen en ook sterven.
24 uur later was Fredy dood, overleden aan een overdosis slaaptabletten. Het is
nooit duidelijk geworden of hij deze zelf had ingenomen, of hij de overdosis
per ongeluk kreeg om hem even rustig te houden of dat hij vermoord werd omdat
hij te lastig werd. De meerderheid van de gevangenen van het familieblok werd
in de maanden daarna vergast. Slechts 1294 overleefden het kamp. De ironie van
de geschiedenis wil dat een aantal van hen door Mengele van de gaskamer was
gered om ‘tweeling experimenten’ op hen te doen.
Jan Mautner overleefde het kamp. Hij vond een
nieuwe liefde, Walter Löwy, een apotheker. Hij overleed in 1951 aan
tuberculose.
Na de oorlog vertelden verschillende
overlevenden van het kamp hun geschiedenis. Daarin werd steeds gesproken Fredy
Hirsch en de belangrijke rol die hij in hun leven had gespeeld. Ze wisten
allemaal dat hij homoseksueel was. Maar de tolerantie die zij hadden gold niet
voor de communistische autoriteiten in het naoorlogse Tjecho-Slowakije. Ook nu
nog figureert hij niet in de officiële geschiedenis van Terezin. Daardoor hij
is altijd onbekend gebleven, totdat hij pas onlangs aan de vergetelheid werd
ontrukt.
Bronnen
Aharony, Michal : The Unknown hero who saved
children at Auschwitz. Haaretz online 5
april 2018
Hájková, Anna : Die Geschichte von Jan Mautner
und Fredy Hirsch: Jung, Schwul –
und von den Nazis ermordet. Der
Tagesspiegel online 31 augustus 2018.
Kämper, Dirk: Fredy Hirsch und die Kinder des
Holocaust. Die Geschichte eines vergessenen Helden aus Deutschland. Zürich
2015.
Fredy Hirsch. Wikipedia.
De foto van Jan Mautner is gereproduceerd met vriendelijke permissie van het Provinciaal Archief van Moravië in Brno, B 26, Policejní reditelství Brno, box nr.3373, fol. 263-263a.
ZDF-History: Ein deutscher held: Fredy Hirsch
und die Kinder des Holocaust. https://www.zdf.de/dokumentation/zdf-history/ein-deutscher-heldfredy-hirsch-und-die-kinder-des-holocaust-100.html
Magnus Hirschfeld speelde een belangrijke rol bij de ontwikkeling van het begrip homoseksualiteit in Duitsland en ver daarbuiten in het begin van de twintigste eeuw. In zijn Institut für Sexualwissenschaft in Berlijn ontvingen hij en zijn naaste medewerkers honderden mensen die informatie en advies over hun seksuele leven en voorkeuren wilden hebben. Vanuit de gedachte dat seksualiteit en oriëntatie direct voortkwamen uit lichamelijke gesteldheid onderzocht hij hun lichamen en publiceerde daarover, bij voorbeeld in de Jahrbücher für Sexuelle Zwischenstufen. Ook werden er regelmatig colleges en voorlichtingsavonden op het Instituut gegeven.
Maar Hirschfeld was ook joods. Zijn werk riep veel weerstand op bij de rechtse burgerij en de opkomende nazi’s, en zijn joodse afkomst hielp daar niet bepaald bij. In 1930 vertrok hij voor een langere reis naar de Verenigde Staten en toen hij in 1932 terugkeerde naar Europa was de situatie zo verslechterd, dat hij besloot zijn wereldreis te verlengen en voorlopig niet naar Duitsland terug te keren. Hij zou Duitsland nooit meer terugzien. Op 6 mei 1933 werd het Institut fur sexualwissenschaft door Nazi studenten geplunderd en enkele dagen later werd de beroemde bibliotheek op de brandstapel gegooid. Hirschfeld was op dat moment in Parijs en zag de boekverbranding, waarover hij al schriftelijk bericht had gekregen, op het bioscoopjournaal ‘unter tiefster seelischer Erschütterung’. S
In het moderne Europa zonder grenzen kunnen we ons moeilijk voorstellen hoe lastig in deze periode reizen en vooral langere tijd buiten de eigen landsgrenzen verkeren was. Paspoorten werden voor een periode van vijf jaar afgegeven, dat is niet anders dan nu. Hirschfelds pas liep af in mei 1933 op het moment dat hij in Zwitserland was. Uit angst dat de pas niet meer verlengd kon worden en hij in het mogelijk voor hem gevaarlijke Zwitserland opgesloten zou raken stak hij de ‘groene grens’ naar Frankrijk over, een land dat hij goed kende. In de loop van 1934 kon hij toch nog veel reizen maken: Nice, Venetië, Milaan, Verona, Lausanne, Genève. Maar vanaf het voorjaar van 1935 beperkte de Duitse regering de mogelijkheden om paspoorten en visa te verlengen. Hij durfde Frankrijk niet uit te reizen uit angst dat hij niet meer kon terugkeren. Hij zat dus vast. Een van zijn twee levenspartners, Instituts-medewerker Karl Giese, die om onbekende reden niet met hem meegereisd was naar de VS, had een vergelijkbaar probleem: hij werd in 1934 opgepakt wegens seks met een man in een sauna en werd vervolgens uitgewezen uit Frankrijk. Hij woonde daarna in Wenen en Brno.
Over de laatste levensjaren van Hirschfeld in
ballingschap is weinig bekend. We kunnen er meer over lezen in Magnus Hirschfelds Exil-Gästebuch, dat
onlangs is uitgegeven. Hirschfeld had de gewoonte om mensen die hij ontmoette
te vragen iets persoonlijks in een ‘gastenboek’ te schrijven. Mij drong steeds
de vergelijking op met het gastenboek dat je in sommige vakantieverblijven
aantreft, waarin de gasten naam, datum, en iets aardigs schrijven. Alleen waren
de personen in kwestie niet letterlijk Hirschfelds gasten, maar mensen die hij
ontmoette. Ook plakte hij veel foto’s van de mensen die op bezoek kwamen,
enkele plaatjes uit de Berlijnse tijd en soms krantenknipsels en aankondigingen
van lezingen in het boek.
Het boek belandde via allerlei omwegen in het
Deutsche Literaturarchiv Marbach waar het uiteindelijk ontdekt werd door Marita
Keilson-Lauritz die zich lange tijd met de transcriptie en het achterhalen van
de namen bezighield. Nu is het onder de vleugels van het Magnus Hirschfeld
Gesellschaft in facsimile met aantekeningen is uitgegeven. De aantekeningen
moeten een hels karwei geweest zijn. In totaal staan er bijna 90 foto’s in het
boek, meer dan 260 namen en berichten, in niet altijd even leesbare
handschriften, in diverse talen, waaronder chinees (Hirschfelds andere
levenspartner Li Shiu Tong was van chinese afkomst). 158 personen kon men
achterhalen. De korte biografieën achterin het boek tonen aan hoe groot het
netwerk van Hirschfeld was, en hoe hij, ondanks het verlies van zijn instituut
en bibliotheek toch probeerde nog iets van zijn werk voort te zetten.
De 65jarige besteedde wat de laatste twee jaar
van zijn leven zouden blijken te zijn aan pogingen iets van zijn levenswerk te
redden. Financieel hoefde hij zich geen zorgen te maken: behalve de inkomsten
uit lezingen en boeken had hij uit voorzorg aandelen in 1928 in De Bijenkorf
gekocht, die heel wat opleverden. Als arts mocht hij niet werken, omdat hij in
Frankrijk niet bevoegd was. Wel probeerde hij zijn Berlijnse instituut te laten
herleven in een ‘Institut des Sciences Sexologiques’ in zijn woning in Parijs.
In 1921 was Hirschfeld instrumenteel in de
oprichting van de Weltliga fur Sexualreform die tot doel had juridische
veranderingen in de veelal zeer verouderde en belemmerende regelgeving te
bewerkstelligen. Seksuele voorlichting, geboortebeperking, decriminalisering
van seksuele handelingen tussen volwassenen met beider toestemming stonden in
het tienpuntenplan van de Liga. Voorlichting over interseksuelen en
homoseksuelen moest discriminatie tegengaan. Zij dienden in het vervolg medisch
behandeld te worden en niet meer als misdadigers of zondaars. De Weltliga kwam
vanaf het eind van de jaren twintig jaarlijks of tweejaarlijks in verschillende
steden in Europa bijeen. Hirschfeld organiseerde vanuit zijn ballingschap nog
het congres van 1932 in Brno, maar na de oprichting van zijn Institut des
Sciences Sexologiques kreeg hij ruzie met de franse afdeling van de Weltliga
fur Sexualreform. Meningsverschillen over het programma waren de reden.
Mogelijk speelde ook nog een rol dat een van Hirschfelds voormalige Berlijnse
collega’s, de bij homohistorici niet onbekende Albert Moll hem er van
beschuldigde helemaal niet gevlucht te zijn om politieke redenen, maar omdat
hij bang was voor het gerecht gedaagd te worden wegens zedenmisdrijven.
In Parijs woonden veel Duitse ballingen, ook
wetenschappers. In 1934 richtten zij de Deutsche Freiheitsbibliothek op, ook
wel de bibliotheek van de verbrande boeken genaamd, omdat de bibliotheek op de
eerste verjaardag van de boekverbranding werd geopend. Ze bevatte vooral
materialen uit het Internationale Antifaschistische Archiv dat ooit ontstaan
was uit materiaal dat verzameld was voor het zgn Bruinboek dat na de brand in
de rijksdag in 1933 was verschenen. Heinrich Mann was president van de
bibliotheek. Hirschfeld was behalve bij de opening van de bibliotheek ook
betrokken bij de Notgemeinschaft der deutschen Wissenschaft und Kunst im
Ausland, een soort Akademie van Wetenschappen in ballingschap. Dit bleef in
nazi Duitsland natuurlijk niet onopgemerkt. Wegens de antinazi uitingen
probeerde het naziregime een aantal leden van de Notgemeinschaft hun Duitse
nationaliteit te ontnemen.
Spottend wordt opgemerkt dat de
gemeenschappelijke kerstviering in Nice te danken is aan Adolf Hitler ‘Wit
wollen unserm Führer dankbar sein!’
Uit de namen in het gastenboek blijkt dat
Hirschfeld nog wel contacten met mensen uit de beweging voor seksuele
hervorming onderhield, al ontbreken de kopstukken van de Weltliga bij
voorbeeld, afgezien van Norman Haire. Een van de eerste namen is Emma Goldman,
een bekende anarchiste en publiciste, die tijdens haar verblijf in Berlijn met
Hirschfeld kennis had gemaakt. Naast vele wetenschappers zien we ook mensen uit
homobeweging, zoals de uitgever Fritz Heymann. Hij schrijft in het boek dat hij
vanwege de publicatie van het bekende Lila
Lied dat hij aan Hirschfeld opgedragen had uit de vereniging van Duitse
uitgevers werd gegooid. Of dat waar is, valt te betwijfelen, maar de tekst van
het lied (van Kurt Schwabach op muziek van Mischa Spolianski) is wel
toepasselijk op de situatie: “Wir sind nun einmal anders, als die Andern” – ook
in Parijs.
Er staan ook Nederlanders in: De Nederlandse
arts Max Reiss was een kennis van Jhr. Schorer. Als arts bezocht hij Hirschfeld
om een opleiding in de seksuologie te voltooien. De joodse Reiss overleefde de
oorlog in de onderduik. Dat gold helaas niet voor 13 anderen uit het Gästebuch,
zoals Charlotte Polak-Rosenberg. Zij was bestuurslid van de Nederlandse sectie
van de Weltliga. Daarnaast was ze een vooraanstaand feministe. Van 1921 tot
1941 was ze presidente van de Vereniging voor Onderlinge Vrouwenbescherming. In
1944 werd ze in Auschwitz vermoord.
Minder geslaagde portrettekening van Hirschfeld
in Cagnes sur Mer 31 maart 1935.
Begin 1935 verhuisde Hirschfeld met Li naar
Nice. Daar overleed hij plotseling aan een hersenbloeding, en nog wel op zijn 67e
verjaardag, 14 mei 1935.
Voor de meeste personen uit het Gästebuch brak
een ingewikkelde tijd aan met de komst van de Duitse Wehrmacht in Frankrijk in
1940. Veel mensen konden nog op tijd naar de Verenigde Staten vluchten. Nadat
in 1941 zowel in bezet als Vichy-Frankrijk de maatregelen tegen de joden
verscherpt werden probeerden anderen illegaal naar Zwitserland te ontkomen of
doken in Frankrijk zelf onder.
Magnus Hirschfelds Exil-Gästebuch. Uitgegeven door Hans Bergemann, Ralf Dose en Marita Keilson-Lauriz. Hentrich & Hentrich 2019.
De foto’s zijn afkomstig uit het Gästebuch van Hirschfeld.
Op 4 december 2017 gaf ik in Goes voor WDH Bevelanden een avond nascholing over LHBT in de huisartsenpraktijk – een relevant gegeven?
De avond werd georganiseerd door het LHBT netwerk Zeeland en Roze50plus. Een verslag vind u hier.
Ten behoeve van deze avond heb ik op deze pagina wat aanvullende informatie gezet, zoals de Handreiking Gezondheid lezen die ik samen met José Renkens en Hanneke Felten in 2011 maakte. De Handreiking bevat een overzicht van de belangrijkste wetenschappelijke publikaties over de gezondheidssituatie van LHBT’s en waar zij gezondheidsrisico’s lopen.
De volgende publikaties en websites bevatten materiaal ter verdieping van de stof:
Handreikingen Movisie over gezondheid en welzijn LHBT’s, te vinden onder
Kijk jij al door een roze bril? (Movisie, 2013) Handreiking voor iedereen die professioneel met LHBT cliënten/patiënten te maken heeft) toegespitst op het maatschappelijk werk, maar met veel tips waar ook huisartsen iets aan kunnen hebben)
Handreiking LHBT-emancipatie: Informele zorg en zelfredzaamheid bij LHBT-ouderen (Movisie, 2014)
Handreiking LHBT-emancipatie: Lesbische, homoseksuele, biseksuele en transgender ouderen (Movisie, 2012)
Homoseksualiteit in een heterorelatie. Lichamelijke klachten kunnen symptoom zijn van verborgen leed. Wilfred Ploeg. Medisch Contact 01 december 2010.
Veel zaken op het gebied van seksuele gezondheid zijn vastgelegd in de NHG-Standaarden ‘Soa-consult’ en ‘Seksuele Klachten’. Plus digitale nascholing (e-pin) met filmpjes. Huisarts Advies Groep seksuele gezondheid seks-HAG
H.de Graaf, B.Bakker, C.Wijsen, Een wereld van verschil. Seksuele gezondheid van LHBT’s in Nederland in 2013. Rutgers WPF.
Jongeren
www.iedereenisanders.nl Website voor jongeren, ouders en professionals. De website is opgezet als suïcidepreventie voor jongeren, en geeft ook om kennis voor professionals en ouders.
H.Felten en M.Boote, Ik wou dat ik dood was. 10 vragen van professionals over suicidepreventie onder lesbische, homo- bi- en transgenderjongeren. Movisie 2012.
Kuyper, L. 55-plussers en seksuele oriëntatie. Ervaringen van lesbische, homoseksuele, biseksuele en heteroseksuele 55-plussers. Sociaal en Cultureel Planbureau, 2015
Geloven onder de regenboog.Handreiking voor hulpverlening aan christelijke lesbiennes, homo’s, biseksuelen en transgenders. LCCplus projecten en Movisie. Z.j.
400 Bronnen voor biculturele LHBT’s en hun hulpverleners. KIS 2015.
De kastdeur op een kier. Handreiking Seksuele en genderdiversiteit in mulitcultureel Nederland. Movisie LHBT emancipatie.