Een vreemde fibula uit Rhenen

In het stadsmuseum Rhenen loopt tot december 2024 de tentoonstelling Gouden Vrouwen. Frankische schatten thuisgebracht. Deze prachtig vormgegeven tentoonstelling bevat een selectie uit hoogtepunten uit het vroegmiddeleeuwse grafveld op de Donderberg in Rhenen dat in 1952 werd opgegraven, en vergelijkbare objecten uit de buurt. De hele collectie ligt tegenwoordig in het Rijksmuseum van Oudheden, dat het lovenswaardige idee ontwikkelde om onder de titel “onder ons” belangrijke vondstcomplexen uit de provincies tijdelijk ten toon te stellen daar waar ze gevonden zijn.

Het grafveld van Rhenen omvatte meer dan 1100 begravingen en crematies lopend van 350 tot 800 AD. De titel van de expositie plaatst de herkomst van deze vondsten in het Frankische rijk.

Eén van de vitrines bevat een tweetal kleine (ongeveer 4 cm diameter) samengestelde bronzen schijffibula’s, met daarop – zo zegt het bijschrift- de afbeelding van een Davidsster. Een vijfde eeuwse Davidsster? Kan dat wel?

Rhenen 256, twee schijffibula’s . RMOLeiden foto Pixelpolder /Sjaan van der Jagt

Het antwoord is snel gegeven: nee, dat kan niet, het is in ieder geval geen Davidsster zoals wij die nu vooral beschouwen als joods symbool. De afbeelding toont een hexagon of hexagram, een zespuntige geometrische vorm van twee gelijkzijdige met elkaar verweven driehoeken. De  interpretatie (en tegenwoordig emotionele waarde) van het hexagram als Davidsster dateert pas uit de 18e of 19e eeuw. Als vorm is het hexagram veel ouder en komt al in prehistorische culturen in het midden-oosten voor. Kortom, er staat dus geen (joodse) Davidsster op de fibula’s.

De vondsten uit het grafveld van Rhenen zijn pas jaren na de opgraving  – en met veel tegenslagen en vereende krachten – gepubliceerd. Bij de Sidestone press verscheen in 2012 de complete vondstcatalogus.

Onze beide fibula’s zijn gevonden in het vrouwengraf 356. Dit graf lag aan de westzijde van het grafveld, in een deel dat als laat-romeins wordt beschouwd. Daarbinnen is het een van de vroegste graven, datering 400-450.  Deze graven behoorden toe aan (families van) germaanse huurlingen in het Romeinse leger, de zgn foederati, zij die door een verdrag aan het Romeinse rijk waren verbonden om de grenzen van dat afbrokkelende rijk te verdedigen. De foederati waren trots op de ereversierselen van hun vak, brede metalen gordels met gespen in kenmerkende Kerbschnitt versiering. Ook de prachtige zilveren haarnaald in graf 356 draagt voor foederati kenmerkende versiering.

Uit de vondstbeschrijving in de catalogus blijkt verder dat de tweede fibula thans niet origineel is, maar een replica en kopie van de eerste. Deze tweede fibula is ‘ergens in de jaren zestig’ zoek geraakt. De eerste fibula was ook maar ten dele bewaard gebleven en werd bij de restauratie voltooid tot een acceptabel geheel in de ogen van de restaurator. (Minus de overvloedige vijlsporen die op het origineel aanwezig waren, neem ik aan). Bij het samenstellen van de catalogus in 1966 heeft men ervoor gekozen een exacte kopie van deze eerste te maken om het vondstnummer compleet te maken.

Rhenen graf 256
Rhenen vrouwengraf 256 compleet. Leiden RMO. Uit Wagner& Ypey.

Alleen: deze tweede fibula zag er oorspronkelijk heel anders uit. Hier geen hexagon, maar een achtstralige ster met in het midden een kring van kleine rechthoekige punten. Daarbinnen een kromlijnig patroon waarin met enige goede wil mogelijk de contouren van een menselijk gezicht zijn te herkennen. Het zou het museum gesierd hebben als ze ergens vermeld zouden hebben dat het hier een replica betreft en dat het origineel er anders uitzag.

Dit type ronde schijffibula’s staan in het engels bekend als ‘complex saucer brooches’ of ‘komponierter schalenfibeln’. Ze zijn samengesteld uit twee verschillende dunne plaatjes zilver of brons (‘pressblech’) die op elkaar zijn gekit.  Op het bovenste plaatje werd een voorstelling aangebracht door het op een matrijs te leggen en hard aan te drukken. Men gaat er van uit dat het hexagon in vorm en uitvoering afgekeken is van de Kerbschnitt versiering op de foederati gordels/gespen, die dus in een laat-Romeinse context te plaatsen zijn. Een hexagon als versiering is overigens behoorlijk zeldzaam. In de archeologische literatuur heb ik er tot nu toe nog geen twintig kunnen vinden. De meeste delen een aantal kenmerken: voorzover te achterhalen staan ze allemaal op schijffibula’s afkomstig uit vrouwengraven. De verspreiding is  geografisch beperkt: Nederland, Noord-Frankrijk, Duitsland, Engeland. Ze dateren uit een chronologisch beperkt venster: tussen de late vierde eeuw en de eerste helft van de vijfde eeuw. Dat is een spannende periode, op de grens van de ondergang van het Romeinse rijk en het prille begin van de Germaanse volksverhuizing. De gevonden schijffibula’s zijn allemaal te linken aan de aanwezigheid van foederati.

Liebenau-Weser
Liebenau-Weser schijffibula 5e eeuw. Naar Böhme 1974
schijffibula met hexagon
Sahlenburg Naar Böhme.1974
Mitcham graf 205 5e eeuw. Museum of London A20120

Ook de ‘angelsaxische’ veroveraars van Engeland in de vroege vijfde eeuw waren in eerste aanleg foederati, afkomstig uit Friesland, Jutland en Noord Duitsland. Zo komt de noordelijkste van de schijffula’s uit een vroeg saksisch grafveld, Sahlenburg bij Cuxhaven bij Hamburg. Een andere werd in het saxische grafveld van Liebenau (Samtgemeinde Weser-Aue) gevonden. Dit grafveld werd vanaf de vierde eeuw aangelegd. In het (angel)saxische grafveld van Mitcham (Surrey) dat dateert uit de periode meteen na de komst van de angelsaxen in Engeland bevatte graf 205 ook een schijffibula met hexagon.

Behalve Rhenen 356 zijn er in Nederland nog enkele schijffibula’s met een hexagon gevonden:  Rhenen 844, een vrouwengraf, bevatte er één samen met een hoornen doosje, een pot van terra nigra en een glazen kommetje.

Rhenen vrouwengraf 844. Naar Wagner & Ypey.

 Vier schijffibula’s zijn in het centrum van Nijmegen gevonden, namelijk drie losse vondsten uit een laat-Romeinse context, en eentje in het vrouwengraf B465, te dateren tussen 430 en 450. Dit opvallende graf was van een aanzienlijke dame, mogelijk een priesteres. Steures vermoedde dat omdat ze de restanten van een staf bij haar rechterhand had. Er lagen ook drie identieke pressblech medaillons in het graf, naar een kopie van laat-romeinse munten. De beeldenaar toont twee naar elkaar gekeerde koppen met daartussen een soort (cultus?)paal die geduid wordt als een mogelijke verwijzing naar de cultus van een Nerthus-achtige inheemse godheid. Behalve dit had ze naast haar schedel een opvallende haarnaald van 19,6 cm lengte meegekregen met daaraan een lunula, een halvemaanvormige hanger (Böhme, 1974, p 37 noemt het een ‘klepperblech’ dus kennelijk rammelde het). Uit de bijgiften blijkt dat de dame bi-cultureel was, germaans en romeins: er was nog een haarspeld van ‘germaans’ type, de ‘germaanse’ ronde schijffibula met daarop het hexagon, mogelijk onderdeel van een collier met drie strengen kralen en een lunula-hanger in het midden; daarnaast romeins aardewerk en glaswerk, alsmede oude zilveren romeinse munten die erg geliefd bij de Germanen waren (zie Steures 2002). Een lunula kan geïnterpreteerd worden als vruchtbaarheidssymbool (voor jonge vrouwen) of symbool voor eeuwigheid (voor oude belangrijke vrouwen).

Nijmegen -Nieuwstraat. Graf B465.
Nijmegen-Nieuwstraat. Graf B465. Naar Steures 2011.
Nijmegen Nieuwstraat Reconstructievoorstel Wil van der Sluijs voor collier in graf B465

Laat-Romeins zilverwerk voorbeeld?

Een tweede groep afbeeldingen van hexagons is moeilijker te plaatsen. Ze zijn ongeveer een eeuw vroeger te dateren en zijn te vinden op laat-Romeins zilverwerk, afkomstig uit enkele omvangrijke vierde eeuwse schatvondsten.  Soms betreft het grote zilveren schalen en kommen, bij voorbeeld uit de schatvondst van Mildenhall, Suffolk, of die bij de muur van het laat-Romeinse castellum Augusta Raurica (Kaiseraugst Zwitserland) zijn gevonden.

Kaiseraugst. Schatvondst zilveren schaal 4e eeuw. Museum Augusta Raurica.

Soms betreft het een in stukjes gehakte militaire gordel ‘hacksilber’, zoalsa de gesp uit de schatvondst van  Coleraine, Ierland. Het hacksilber diende wellicht als muntgeld in deze onrustige tijden en was gestolen en/of verstopt.

Een ander hexagon is te vinden op het beleg van een lansschacht afkomstig uit een laat-Romeins mannengraf in Vermand in noord-Frankrijk, dat behoorde aan een chef van de vreemde hulptroepen. Dit graf bevatte onder andere eveneens een 17, 5 cm lange haarnaald met bijlvormige klepperblech-hanger. De huidige verblijfplaats van dit voorwerp is onbekend.

Vermand Fr. steun voor lans
Provinciaal- romeins tweede helft 4e eeuw. Verguld zilver met niëllo .
H. 12.5 cm. New York, The Metropolitan Museum of Art, 17.192.145

Er is gesuggereerd dat al deze stukken oorspronkelijk gemaakt zijn in hetzelfde atelier, omdat ze erg op elkaar lijken (zie Schorsch, 1986). Dat geldt zeker voor Coleraine en Vermand. De zilveren schalen kunnen mogelijk voor gebruik bij de christelijke eredienst gemaakt zijn. Deze hexagons zien er wat barokker uit, minder strikt en eenvoudig dan de hexagons op de fibulae. Vergelijkbaar zijn de hexagons op de bodem van een aantal zilveren kommen in het bekende scheepsgraf van Sutton Hoo (Suffolk, 7e eeuw). Net als de schatvondst van Mildenhall bevatte dit graf een aantal zilveren avondmaals-lepels in Byzantijnse stijl.

Oosterse herkomst?

Wat is de herkomst van het hexagon als versieringsmotief? Algemeen neemt men aan dat ze afkomstig zijn uit de vormenschat van een oostelijk volk, de Sarmaten en/of Alanen. De Sarmaten waren nomaden van oorspronkelijk Iraanse herkomst. 8000 van hen dienden als ruiterij in het Romeinse leger nadat ze krijgsgevangen waren gemaakt na afloop van de Sarmatische oorlog  in 175. Daarna bleven ze binnen het rijk. Het waren geen foederati, als krijgsgevangenen waren ze schatplichtig aan Rome, maar ze konden wel het Romeinse burgerrecht verdienen en hoge militaire functies bekleden.

In de vroege 5e eeuw noemt de Notitia Dignitatum 24 prefecturen (commandoposten) van Sarmaten in Italië en Gallië. Daarnaast waren er ook Sarmatische commandoposten bij Tongeren en Maastricht. Hun commandant heette de  Praefectus Laetorum Lagentium prope Tungros. Dat wil zeggen dat zij als Laeti werden beschouwd, bijna-horigen met een vrij lage status. Er was in het late rijk kennelijk een bepaald substraat van deze soldaten en hun families die er vaak al eeuwen woonden aan de limes aanwezig , dus inclusief vrouwen.

De verdedigers van de Romeinse rijksgrens waren uit vele delen van het rijk afkomstig,  gedeeltelijk van oost-germaanse en Sarmatische afkomst. Nu wil ik best aannemen dat het hexagon-motief van origine Sarmatisch (of Alaans, dat is een ondergroepering) is, het lastige vind ik dat de oost-germaanse Sarmatische voorwerpen (voornamelijk kleine handspiegels) een heel andere versiering dragen. Directe parallellen voor de hexagons zijn in deze periode heel ergens anders te vinden, en wel in Armenië. Armenië vormde lang een twistpunt tussen het (Oost) Romeinse rijk en de heersers in het latere Perzië. Al vanaf de tweede eeuw leverde Armenië hulptroepen aan Rome, een situatie die tot zeker in de zesde eeuw voortduurde.

Herkomst stralenkrans onduidelijk

Rest de vraag naar de herkomst van de versiering op de verloren gegane fibula in Rhenen 356. Dat is lastiger.

Volgens de beschrijving in de catalogus stond er op het pressblech een achtpuntige stralenkrans rond een cirkel met (?) kleine ingestanste rechthoekjes rond een ruitvormig verzonken middelpunt. Tussen de cirkel en het verzonken midden bevonden zich drie cirkelvormige segmentvormige bogen, met daarbinnen cirkels ook met een verzonken midden. Tussen de stralen van de krans was een kromlijnig patroon te zien.

Vermand Graf III fibula's met stralenkrans

In deze beschrijving is geen sprake van de afbeelding van een gezicht, hoewel er bij nadere beschouwing wel enige overeenkomsten zijn met schijffibula’s die in het midden van een ronde paneelversiering een menselijk gezicht tonen in de Salin I stijl, ruwweg te dateren in de vijfde eeuw. Van deze zijn er enkele gevonden in de lage landen; meer zijn er gevonden in Engeland. De achtpuntige stralenkrans ontbreekt echter in deze gevallen, en de paneelversiering is meer figuratief.  Andere schijffibula’s met een compacte ster met vele kleine stralen (zoals in Vermand) zijn onvergelijkbaar.

Putten vergulde gesp. 5e eeuw. RMO Leiden.

Een negenpuntige stralenkrans vinden we wel onder andere op de vergulde gespplaat van een uit Putten afkomstige bronzen gesp, te dateren tussen 510-550 n. chr. (Leiden RMO e1940/12.22). Midden in de ster is een bebaard gezicht afgebeeld. Erboven drie ingestanste cirkels met puntjes. Kortom, er zijn wel verschillende overeenkomsten maar het is het toch allemaal net niet.

Er bestaan dus verschillende mogelijkheden voor de afkomst van de hexagons. Het zou kunnen dat er Armeense of Sarmatische handwerkslieden / krijgsgevangenen aanwezig waren in de werkplaats waar ze gemaakt werden. Dat neemt Schorsch in ieder geval voor de rijke zilveren 4e eeuwse schalen aan die op een later moment geschonken waren aan leden van de hulptroepen die een eerbewijs verdienden.

De schijffibula’s met hexagons zijn allemaal gevonden in vrouwengraven. Kazanski wijst op het feit dat vrouwenkleding in traditionele culturen vaak lang in de mode blijft. Terwijl de mannen pronkten met hun ‘moderne’ romeinse eretekens, hoefde dat niet voor de vrouwen te gelden. Kwamen de vrouwen van de hulptroepen dan nog allemaal uit ‘barbaricum?’ In ieder geval mochten de barbaarse hulptroepen volgens een Romeinse wet niet met Romeinse vrouwen trouwen maar alleen maar met elkaar, dus het kan zijn dat de inmiddels goed in het rijk geïntegreerde soldaten huwden met dito vrouwen die nog hechtten aan hun traditionele sieraden. En in de vijfde eeuw waren er veel goed geïntegreerde vreemdelingen aan de limes, met inbegrip van Rhenen.

Literatuur

Böhme, H.W., Germanische Grabfunde des 4.bis 5. Jahrhunderts zwischen unter Elbe und Loire. Text en Platen Munchen, 1974

Michel Kazanski, East Germanic and Alano-Sarmatian Finds of the Early Migration Period in the Roman West. In Aleksander Burschde, John Hines, Anna Zapolsksa, The Migration Period between the Oder and the Vistula, vol. 2. Leiden, 2020, 830-852.

Deborah Schorsch, The Vermand Treasure: A Testimony to the Presence of the Sarmatians in the Western Roman Empire. Metropolitan Museum Journal, Vol. 21, 1986, 17-40.

D.C.Steures, Germanic Pendants and a Roman Medallion. Fifth-century Pendants from the Late Roman Cemetery in the Inner City of Nijmegen. BABesch 77, 2002, 181-185.

D.C.Steures, The Late Roman Cemeteries of Nijmegen. text and figures NO17 , 2011

Annette Wagner en Jaap Ypey, Das Gräberfeld auf dem Donderberg bei Rhenen. Katalog. Herausgegeben von Annemarieke Willemsen. Sidestone Press, 2011

Afbeeldingen (beeldbewerking Pixelpolder/Sjaan van der Jagt)

(c) Judith Schuyf 2024


Een pispot met een boodschap

Onlangs bezocht ik de tentoonstelling Point of View in het Rijksmuseum. Het gaat over opvattingen over de verbeelding van gender door de tijd heen en hoe dat continue verandert. Het tentoongestelde materiaal is afkomstig uit hun eigen collectie.

Al een tijd terug sprak ik met enkele makers van de tentoonstelling over de opzet en inhoud van het geheel vanuit mijn optiek van LHBT-geschiedenis en queer art. Dat gesprek verliep nogal stroef, door technische problemen met de verbinding. Het grootste struikelblok was echter dat we verschillende invalshoeken gebruikten. Van LHBTI-etc geschiedenis leken ze weinig kennis te hebben, en dat was kennelijk ook niet hun belangrijkste focus. Ik was dus benieuwd wat ze er uiteindelijk van gemaakt hebben. De tentoonstelling bleek thematisch ingedeeld, zo begon het met schilderijen van kinderen van wie niet op voorhand te zien is of het een jongen of een meisje betreft – vroeger liepen ook jongens-kinderen in een jurkje, en moest je het geslacht afleiden aan houding of attributen. Of bij muziek: violen werden als vrouwelijk gezien en trompetten als mannelijk (eat your heart out, Freud!). Mannen hadden zware bureaus met veel laden, vrouwen lichtere, elegante bureaus waar je ook niet veel in kon opbergen. Jullie krijgen een idee van de boodschap achter de tentoonstelling. Er was geen catalogus, dus de weinige toelichting kwam van de tekstborden.

Ik was natuurlijk het meest geïnteresseerd in wat er op LHBTI terrein te zien was. Dat was niet heel erg veel, Erin Olaf en Robert Mappelthorpe kennen we nu wel.  Jammer was dat ze een aantal duidelijke hints en verwijzingen naar LHBT, wat zich immers en zeker in het verleden, via coderingen afspeelde, eenvoudigweg gemist hadden. Leuk was op zich een wand met een hele lange strip met foto’s uit de 19e en vroege 20e eeuw van paren. Die was alleen voor mij te hoog opgehangen en bovendien scheen de verlichting (wanneer leren musea nou eindelijk eens om geld en aandacht te besteden om de objecten fatsoenlijk uit te lichten?) volstrekt verkeerd zodat niet alles goed zichtbaar was voor mij in de rolstoel. Ook ontbraken hier de bijschriften en hingen er ook heterostellen tussen de paren. Ze misten uitleg van de codering die verborgen ligt in de houding van de paren. In die tijd was het nl gebruikelijk dat twee afgebeelde personen van hetzelfde geslacht op foto’s ook dezelfde houding aannamen, allebei zittend of allebei staand. Bestond het paar uit een man en een vrouw, dan stond de man achter of naast de stoel waarin de vrouw zat. Er zijn mij nogal wat foto’s bekend waarbij bij paren van hetzelfde geslacht ook de ene zit en de andere staat. Dit detail, duidelijk te zien op een aantal foto’s, was de tentoonstellingsmakers compleet ontgaan.

Damespo Rijksmuseum Amsterdam
Bourdaloue Meissen, ca 1730. Foto Rijksmuseum

Het object waar het hier om gaat stond in een wat non-descripte vitrine.

Op het eerste gezicht ziet dit stuk porselein eruit als een sauskom. Het is in Meissen gemaakt rond 1730. Aan twee zijden staat een afbeelding die onder de zgn ‘chinoiserie’ valt. Volgens het bijschrijft betreft het hier een Bourdaloue, of wel vrouwenurinaal. Toiletten waren in de 18e eeuw dun gezaaid, en volgens het verhaal was de Bourdaloue uitgevonden om het mogelijk te maken de ellenlange preken van de priester-Jesuit Bourdaloue zonder ongelukjes door te komen. Onder de brede rokken die sommige dames droegen kon het voorwerp eenvoudig verstopt worden.

Rijksmuseum Amsterdam Jurk (mantua) met sleep.

Bij iets meer ruimte hoefde de vrouw slechts even te gaan verzitten om gebruik mogelijk te maken, zoals te zien valt op dit schilderij van Francois Boucher (1703-1770) – La Bourdaloue. De bourdaloue, al dan niet met deksel, kon dan eenvoudigweg door een bediende afgevoerd en leeggegoten worden.

François Boucher La Toilette intime 1760. Wikimedia commons.

Op internet zijn er afbeeldingen van een aantal bourdaloues te vinden, die vrijwel allen een uiterst beschaafde afbeelding met bloemmotief dragen. Ze worden sporadisch bij antiquariaten aangeboden, wel voor veel geld, want het blijft 18e eeuws hoogwaardig porselein. Ze zijn tot in de 20e eeuw vervaardigd. Zo werden Bourdaloues tot 1955 in de Maastrichtse aardewerkfabrieken gemaakt, en stonden daar in de catalogi vermeld als ‘koetspot’ omdat ze vaak in rijtuigen werden meegenomen.

18e eeuwse bourdaloues uit Meissen lieten soms pikante afbeeldingen in chinoiserie zien, die kennelijk een reeds exotisch voorwerp nog exotischer moesten maken. 

Het belang van deze bourdaloue in het Rijksmuseum voor de LHBTI-geschiedenis ligt in de afbeelding. De hierboven getoonde zijde toont een voyeuristische scene.

Rijksmuseum Amsterdam, Bourdaloue, Meissen 1735. Foto Sjaan van der Jagt

Op de andere zijde zien we links twee personen in traditionele chinese kleding demonstreren hoe de bourdaloue gebruikt moet worden. Aan de rechterkant zit een naakte vrouw op een (onzichtbaar) bankje en kijkt schalks achterover in een spiegel, waarin haar eigen glimlachende gezicht te zien is. De hand, waarmee ze de spiegel vasthoudt, maakt een ‘zwijgen’-gebaar over de mond. Aan haar voeten zit een geklede vrouw die liefdevol dijbeen en onderbeen van de naakte vrouw bepotelt.

Spiegelscenes in de kunst verwijzen vaak naar homoseksualiteit. Ze vormen een directe referentie naar narcisme, de obsessieve liefde voor het zelf die gezien werd als een van de bronnen van homoseksueel verlangen. Dát verhaal had ik nou graag in de tentoonstelling gezien.

Overigens, voor de googelaars: bourdalou is ook de naam van een klassiek Franse perentaart met amandelen……en die heet weer naar de bakker die hem ‘uitvond’.


Bij het graf van Marie-Louise Doudart de la Grée.

Aan de Utrechtseweg in Zeist, ter hoogte van het vroegere hoofdkantoor van de Triodos bank bevindt zich een klein en deerlijk vervallen en overwoekerd kerkhof. Hier lag voorheen de Oude RK begraafplaats in Zeist. Tot 1974 werden hier de doden begraven.

In vak 24 bevindt zich, nauwelijks herkenbaar, het familiegraf Doudart de la Grée. De schrijfster Marie-Louise Doudart de la Grée (1907-1981) liet er haar moeder en vader en ook later haar man, Peter van Kalmthout begraven, en liet ook ruimte op de grafsteen over voor haar eigen naam als het zover was.

Graf Marie-Louise Doudart de la Grée Zeist. (c) Sjaan van der Jagt
Het overwoekerde graf van Marie-Louise Doudart de la Grée in Zeist © Sjaan van der Jagt

Doudart de la Grée was schrijfster van romans, toneelstukken en hoorspelen en werd bekend door haar eerste roman Zondaressen (1938) die over (lesbische) misstanden in een meisjesinternaat ging en de beide volgende boeken, Reactie (1939) en Finale (1941). Ze stond bekend om haar vele, heftige, affaires met mannen, maar vooral vrouwen, onder wie Anna Blaman en Josine Reuling.

Marie-Louise was in Johannesburg in Zuid-Afrika toen ze in 1981 overleed. Ze werd daar gecremeerd. Wat er daarna gebeurde wordt door een anonieme getuige verteld –

Enige maanden na haar dood vloog haar zoon Peter van Kalmthout naar Nederland om wat familiezaken af te handelen. Volgens de getuige bleek “Peter geen prettige persoonlijkheid en daarin onderscheidde hij zich niet van zijn moeder, die algemeen door haar naaste familie, broer en zus als snob werd bejegend. De naaste familie in het ongewisse latende overhandigde hij de urn met de stoffelijke resten van Marie-Louise aan mevrouw Emie Huizinga, de executeur testamentair.  
Voor haar overlijden hadden Marie Louise en Emie Huizinga samen met hun huisvriend de acteur Henk van Ulsen in diens huis in Amsterdam, afgesproken om de as uit Zuid Afrika toe te voegen aan de grond waar de man en moeder van Marie Louise begraven lagen.”
Henk van Ulsen vertelde de getuige hoe zij beiden zich na sluitingstijd toegang verschaften tot het kerkhof, waarbij allerlei onderdelen van hun kleren beschadigd raakten, “maar dat in ieder geval na een snelle interventie de inhoud van de Urn op de bestemde plaats is achtergelaten, en dat hierbij het verhaal dat alleen maar haar naam is toegevoegd naar het rijk der fabelen kan worden verwezen . Marie Louise , die alles naar haar hand trachtte te zetten, is hierbij in ieder geval geslaagd.”

Bovenzijde van het graf van Marie-Louise Doudart de la Grée. © Sjaan van der Jagt

https://www.dodenakkers.nl/utrecht/zeist-oude-rk-begraafplaats.html

Zie ook : Biografie Josine Reuling


Judith Schuyf in 1 Vandaag over spijtbetuiging psychiatrie

Op 30 maart 2023 werd ik geïnterviewd voor een item in 1Vandaag op Nederland 1.

Homoseksualiteit werd door psychiaters rond de jaren 50 en decennia daarna als een afwijking gezien. De Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NvPP) betuigt nu spijt voor het leed dat dit stempel heeft veroorzaakt bij LHBTIQ’ers.

Voorzitter Niels Mulder sprak vandaag op het congres van de NVvP een spijtbetuiging uit. De psychiaters staan daarmee stil bij het leed dat in het verleden is ontstaan bij LHBTIQ’ers door het ‘als een ziekte bestempelen van hun seksuele- en genderidentiteit door de psychiatrische beroepsgroep. De NVvP erkent deze zwarte bladzijde uit de geschiedenis en committeert zich aan LHBTIQ-sensitieve zorg.’

Emoties en herinneringen

De spijtbetuiging maakt veel los bij Judith Schuyf. “Alleen al de ideeën die in de psychiatrie waren zorgden ervoor dat de stemming over homoseksualiteit in de jaren 50 tot 70 heel negatief was, vertelt de 72-jarige historicus en activist.

Daar kwam volgens haar dan nog eens bij dat destijds de wettelijke meerderjarigheid bij homoseksueel contact 21 jaar was, terwijl die leeftijd bij heteroseksueel contact 16 jaar was. “Vooral jonge mannen die werden gearresteerd omdat ze seksueel contact hadden, kwamen bij de psychiater terecht”, weet ze. En ook vrouwen ‘die wilden weten wat er met ze aan de hand was’.

‘Heel erg geraakt door verhalen’

Voor haar boek ‘Oud roze’ interviewde Schuyf een kwart eeuw geleden 60 oudere homoseksuele mannen en vrouwen. “Zowel bij de mannen als de vrouwen zaten mensen die met de psychiatrie in aanraking waren gekomen”, blikt ze terug. “Ik heb die interviews nu weer eens zitten lezen en ben heel erg geraakt. Het heeft de levens van die mensen ongelofelijk negatief beïnvloed.”

Zelf is ze de dans ontsprongen: “Toen ik mijn ouders vertelde dat ik op vrouwen viel, zeiden ze meteen: ‘Hadden we dat maar eerder geweten, dan hadden we je naar de dokter gestuurd.’ Maar ik was toen al 20 en buitengewoon weerbaar, dus dat was een gepasseerd station.”

‘Aversie-therapie’ en castraties

Als ze wel was doorverwezen had ze als lesbische vrouw waarschijnlijk het advies gekregen om te trouwen met een man, omdat het dan wel goed zou komen. Maar er waren ook psychiaters die gebruik maakten van de zogenoemde ‘aversie-therapie’, zegt Schuyf. “Iemand moest dan een homoseksuele fantasie voor de geest halen en kreeg vervolgens een braakmiddel.”

In katholieke instellingen ging men nog een stap verder, vertelt de historicus. Daar werden namelijk verplichte castraties gedaan om homoseksuele mannen te ‘genezen’. Ze noemt die castraties ‘de ergste kant van het verhaal’.

Hoeveel zin heeft een verbod op omstreden ‘homogenezing’? ‘Het is in elk geval een goed signaal’

‘Frame was heel invloedrijk’

Los van het leed door dit soort behandelingen ziet Schuyf een breder effect van de psychiatrische ‘ziekte’-bril. “In de interviews die ik maakte, lees je hoe enorm beperkt die mensen zijn geweest door de sociale omgeving. Het frame vanuit psychiatrie en psychologie van homoseksualiteit als ziekte is daarin heel invloedrijk geweest.”

Ze wijst erop dat transseksuelen altijd naar een psychiater werden gestuurd. “En nu nog steeds”, voegt de activist er aan toe. Dat er nu door de NVvP spijt is betuigd, is volgens haar dan ook niet meer dan terecht.

Het ‘ziekte’-stempel van psychiaters heeft de levens van LHBTIQ’ers decennialang beperkt

Ook positieve bijdrage aan emancipatie

Socioloog aan de Universiteit van Amsterdam David Bos vindt het goed dat de psychiaters nadenken over het leed dat in de geschiedenis van het vak teweeg is gebracht. Maar hij vindt dat je geen karikatuur moet maken van de psychiatrische blik op homoseksualiteit. “Psychiaters hebben in Nederland ook heel veel goeds gedaan voor de homo-emancipatie.”

Bos wijst daarbij naar de ‘befaamde radiopraatjes’ die psychiater Kees Trimbos in de vroege jaren 60 hield over seks. Trimbos zette zich daarbij ook in voor de acceptatie van homoseksualiteit in katholieke kringen. Het COC gaf de radiopraatjes zelfs uit als aparte brochure, benadrukt hij.

‘Mensen niet onterecht kopschuw maken’

En al in 1951 promoveerde Coen van Emde Boas – later bekend als hoogleraar seksuologie – op een proefschrift waarvan een hoofdstuk was gewijd aan het ontrafelen van de maatschappelijke oorsprong van wat we tegenwoordig homofobie noemen, geeft Bos als vroeg voorbeeld.

“Het is belangrijk om deze invloed ook te laten zien”, vindt de socioloog. Het moet volgens hem namelijk niet zo zijn dat LHBTIQ’ers denken dat de psychiatrie hen niet serieus neemt: “Want dat zou mensen ten onrechte kopschuw kunnen maken als ze hulp zoeken.”info

Historische excuses van psychiater Piet Kuiper

De spijtbetuiging van de Nederlandse psychiaters is opvallend genoeg niet helemaal nieuw. Al in 1981 bood Piet Kuiper, destijds een beroemde psychiater, zijn excuses aan. Kuiper stond onder meer bekend om zijn theorie dat homoseksualiteit een neurotische afwijking was, waar mensen van af moesten zien te komen.

Lode Wigersma (71) was in die tijd student geneeskunde en verbaasde zich over ‘de meest idiote dingen’ die Kuiper over homoseksualiteit stelde. In het medische faculteitsblad schreef hij daarom een kritisch stuk over diens ideeën. En tot zijn verbazing gaf de psychiater hem gelijk: “Kuiper schreef dat hij destijds de dingen niet goed had gezien en dat zijn ideeën niet meer geldig zijn.” Daarna kwam Kuiper naar het COC om voor een volle zaal met homo’s en lesbiennes zijn excuses te maken.

Deze maand is een biografie over Kuiper (1919-2002) verschenen. Biograaf Koen Hilberdink kreeg toegang tot de dagboeknotities van de psychiater en daar staat onverbloemd in dat Kuiper zelf worstelde met seksuele gevoelens voor mannen. Hij had verhoudingen met mannen (en vrouwen) en ging meerdere keren in behandeling hiervoor.


Mythe en realiteit

IHLIA heeft onlangs een project afgerond rond digitalisering van de bronnen die ze hebben over de Tweede wereldoorlog. Die bronnen zijn ingevoerd in de collectie van het Netwerk Oorlogsbronnen. Bij de openingsbijeenkomst van het project sprak ik over de vraag hoe je seksuele diversiteit in het verleden kunt bespreken.

Als onderdeel van het project is een podcast in drie afleveringen verschenen met de titel Mythe en realiteit: homovervolging tijdens WOII.

Uit de introductie: In de strijd voor lhbtiq+-rechten duikt vaak het schrikbeeld op van de vervolging van homoseksuele mannen en vrouwen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Terwijl de cijfers lijken aan te geven dat die vervolging vóór en ná de oorlog veel erger was. Is die vervolging mythe of realiteit? Deze podcast gaat over de hardnekkigheid van het slachtofferschap voor een emancipatiebeweging te bakenen.

De maker Caspar Stalenhoef spreekt theatermaker Lars Brinkman over zijn voorstelling Männerbund en de onderzoekers Martien Sleutjes en Judith Schuyf over de huidige stand van kennis over homovervolging in de Tweede wereldoorlog.

Beluister de podcast hier of via de diverse podcast apps.


Josine Reuling biografie

Sinds enige tijd werk ik aan een biografie van de schrijfster Josine Reuling (1899-1961) onder de werktitel Een zwervend bestaan. Volg via deze pagina de voortgang van het project met steeds nieuwe artikelen over haar. De hele biografie is later in 2024 gereed.

Er is geen BLAAM’an

Josine Reuling, Marie-Louise Doudart de la Grée en Anna Blaman: een ongemakkelijke driehoeksrelatie.

Begin 1949 was Anna Blaman een beroemde, zo niet beruchte, schrijfster, wier lesbisch zijn aan weinigen in Nederland ontgaan was na het verschijnen van haar roman Eenzaam Avontuur en het daaropvolgende literaire schijnproces dat Anna nogal onterecht was aangedaan.

Dit zou suggereren dat Eenzaam Avontuur de eerste, meer in het algemeen bekende, lesbische roman in Nederland was, maar dat is zeker niet het geval. Er waren diverse eerdere romans m et een ‘lesbische’ invalshoek. Al in 1937 verscheen van Josine Reuling Terug naar het eiland. Het werd de enige roman van de Reuling met een evident lesbisch thema, hoewel in bijna al haar boeken –het zijn er tien, plus twee kinderboeken – wel wat wij nu een queer thema zouden noemen of verwijzing naar een situatie zit.

Kort voor de oorlog schreef daarenboven de biseksuele Marie Louise Doudart de la Grée twee kostschoolromans met een lesbisch thema, Reactie en Zondaressen, maar in lesbische kringen wereldberoemd werd ze met Vae solis (1946), een nogal melodramatisch verhaal over de lesbische liefde, dat ze op verzoek van jhr Schorer schreef om uit te leggen was het betekende om zó te zijn.

Zowel het literaire als het lesbische wereldje was klein en het is dus niet verwonderlijk dat de drie dames elkaar kenden; er was zelfs sprake van een driehoeksrelatie zij het met losse zijden. Zowel Marie-Louise als Josine waren ieder op hun eigen manier nogal promiscue.

Reuling was weinig te spreken over Eenzaam Avontuur. 13 januari 1949 schrijft ze aan de literaire criticus Victor van Vriesland (een vriend van haar, overigens ook een erkend vrouwenversierder) ‘Ja, er is geen Blaam’an, aan die Anna! Ach, ach. Arme verkleumde hart, wezen van deze tijd. Ik heb een koude bewondering voor haar en pommade-Peps geeft je een smaak van kinderlijkjes in je mond en dwingt je om drie uur nog eens thee te zetten, daarna een borrel te nemen en een cigaret te roken. Of is het Alide met haar engelrein profiel, die je dit aandoet?’

Drie weken later, 8 februari 1949, vond het beruchte tribunaal plaats, aan de hand van een dagvaarding waarin de inhoudelijke en compositorische feilen van het boek uitgebreid uit de doeken werden gedaan. Anna was uiteindelijk wijselijk niet komen opdagen.

In juni voegde Josine in een brief aan haar uitgeefster bij Querido, Alice von Eugen-van Nahuys een persiflage op de dagvaarding toe (‘niet van mij , oh foei, neen’ – schreef ze in de brief). (Het is overigens niet de eerste persiflage. Op de vrij uitgebreide website die het Literatuurmuseum aan Anna en Eenzaam Avontuur wijdt staat ook een persiflage op de tekst van het boek van de hand van Anton Koolhaas en Simon Carmiggelt die onder de titel Eenzaam Avonduur al op 24 december 1948 verscheen.)

Een Comité, samengesteld uit de Humanitaire Unie, de Stichting voor Nog Grotere Gezinnen en het landelijk Bestuur van “Wees een Zonneschijntje” wil het boek graag veranderen. De titel zou veranderd moeten worden in ‘Eén alleen is maar verdrietig’ en het slot zou uitgebreid moeten worden gewijzigd.

…..die Alide krijgt een vliegtuigongeluk boven zee.

….Peps komt weer bij zijn wettige vrouw en blijft met haar samen. Ze krijgen een laf kindje, dat niet te veel maar ook niet te weinig op Peps lijkt.

….die Bertha gaat naar een psychiater en wordt van haar tot eenzaamheid nopende afwijking genezen. Zij slaat echter de phase van haar genezing, waarin zij verliefd op de psychiater moet worden, over, omdat laatstgenoemde harige polsen en een slecht gebit heeft.(Iets engs mag er wel in blijven). Daarna ontmoet zij Kosta weer, die helemaal glad is en fris ruikt. Zij krijgt hem lief en leest in zijn ogen de onuitgesproken vraag.

Zo worden de meisjes uit de roman één voor één geheteroseksualiseerd. ‘Er bestaat bij het Comité geen twijfel aan, dat de schrijfster zich met deze andere, gelukkige afloop gaarne zal verenigen, aangezien zij waarschijnlijk eenvoudig niet aan deze mogelijkheden heeft gedacht.’ Het zal ook de verkoop bevorderen. Tot slot wordt voorgesteld dat de schrijfster zich voortaan AnNIE zou willen noemen in plaats van het zoveel plechtstatiger AnNA.

Alice kan er niet om lachen. En al helemaal niet, omdat Josine haar voor de zoveelste keer om geld gevraagd heeft, tegen eerdere afspraken in.

Die persiflage komt op dat moment wellicht niet uit de lucht vallen, want kort daarop krijgt Josine een affaire met MarieLouise, die op dat moment de hartsvriendin van Anna Blaman is.

Marie-Louise enAnna
Marie-Louise en Anna

Er is weinig archief van Josine overgebleven helaas, op een aantal brieven na in het Literatuurmuseum. Die zijn fragmentarisch. Gelukkig is er zowel van Anna Blaman als van Marie-Louise meer overgebleven. De correspondentie tussen deze twee is door Aad Meinderts uitgegeven onder de titel Dit tussen ons is geen eenzaam avontuur.

Het uitgebreide archief van Marie-Louise (door haar vriendinnen vaak MarieLou genoemd) in het Literatuurmuseum geeft trouwens een onbevangen kijk in haar nogal rommelige liefdesleven. MarieLou woonde in Zeist met haar man en zoon, allebei Peter geheten. Haar man was zakenman, wat niet alleen betekende dat hij goed in de slappe was zat, maar ook dat hij door de week elders op zakenreis was. Hij begreep weinig van de lesbische verhoudingen van zijn vrouw, maar had er kennelijk ook geen last van (wellicht omdat hij het minder serieus nam), volgens MarieLou. Ze ontving de vriendinnen thuis door de week.  ‘De weekenden zijn voor pappie’ zou ze volgens een kennis haar vriendinnen verteld hebben. Materiële bewijzen van de rijkdom waren het dienstmeisje, de motorfiets waarop MarieLou Zeist onveilig maakte, en de zeilboot waarop ze haar vriendinnen mee uit spelevaren nam.

Uit de correspondentie in haar archief valt goed op te maken hoe MarieLou te werk ging bij haar veroveringen. Ze kreeg veel brieven van lezeressen in reactie op haar werk. Beviel zo’n brief, dan nodigde ze de schrijfster uit om eens kennis te komen maken in Zeist. Daags na de kennismaking stuurde het bezoek dan een extatische brief – hoe leuk en heerlijk het geweest was. Omdat MarieLou haar eigen reacties niet bewaard heeft, weten we niet hoe ze daarop reageerde. In ieder geval volgde kort daarop weer een brief, waarin de schrijfster met weemoed terugdacht aan die heerlijke middag, hoopte, ja smachtte dat MarieLou weer contact zou opnemen en dat ze binnenkort weer langs zou mogen komen. Maar meestal was dat niet het geval.

Bij Anna Blaman lag dat evenwel anders. Bij uitzondering was het MarieLou die als eerste per brief contact opnam; de datum was 28 oktober 1948. Ze schreef op die dag zelfs twéé brieven waarin ze haar waardering voor Blamans Vrouw en Vriend uitte. De laatste brief eindigde met Ik hou van je —ik háát je. Laat me alleen. Hoewel Anna eerst de neiging had terug te schrijven met het verzoek of MarieLou ‘voorgoed stil zou kunnen blijven’- zo slecht vond ze het werk van MarieLou – schreef ze in feite de volgende dag een brief. ‘Schrijf me eens in hoeverre de eenzaamheid als vriendin of als vijandin in uw leven staat?’

De voortgang van deze moeizame relatie valt na te lezen in Dit tussen ons is geen eenzaam avontuur – eigenlijk was het dat juist wel, zo komt het voor. Aad Meinderts die de brieven bezorgde, zegt daarover: Tot een langdurige, hechte liefdesrelatie tussen Anna Blaman en Marie-Louise Doudart de la Grée is het niet gekomen. Anna Blaman had het zich bij de aanvang anders voorgesteld. Anna zag goed in dat ze niet bij elkaar pasten, Blaman was een tragédienne, MarieLou een operettester. De diepgravende mol en aan de oppervlakte scherende zwaluw hadden niets gemeen.

Nu zal dat wel waar zijn, maar toen er eindelijk eind november een daadwerkelijke ontmoeting tussen de twee kwam, vlogen de vonken er af. Zo ging het steeds bij MarieLou. Een paar maanden lang tot het voorjaar van 1949 werden er hartstochtelijk verliefde brieven gewisseld – tenminste als we Anna’s helft van deze eenzijdig bewaard gebleven correspondentie moeten geloven. Doudart de la Grée vernietigde haar eigen brieven, die Anna haar op haar verzoek had teruggestuurd.

Al spoedig in het voorjaar van 1949 kruipt er onvrede in de correspondentie. Beiden komen erachter dat ze iets anders met de relatie willen dan de erotiek en seksualiteit die er overduidelijk in het begin uit blijkt. De brieven worden met grotere tussenpozen geschreven, MarieLou vertrekt voor een vakantie naar Montana, Anna naar Zwitserland. MarieLou is een tijd ernstig ziek in deze periode, wat bij vele van haar correspondenten tot onrust leidde. Een Duitse vriendin uit Montana vroeg zich af hoe het onder deze omstandigheden met Anna ging. “Oder gibt es eine neue Liebe?” Dat deed het.

17 juni 1949 schrijft Anna een brief met daarin twee tekeningetjes: Anna Blaman loopt snikkend weg van MarieLou en Josine Reuling, die elkaar omhelzen. Op de tweede tekening ligt Anna alleen in Rotterdam in bed, terwijl de maan schijnt boven een tweepersoonsbed in Zeist, waarin we ML en JR zien liggen.

“Ik merk duidelijk dat je een reepje van je enthousiasme hebt afgeknipt om dat aan mijn con-soeur JR te schenken. Dat aanvaard ik zonder morren. Waarom zou zij minder lief zijn dan ik?” “Maar ja, ‘het feit dat je van haar vervuld bent en graag ‘het oor leent’ aan haar liefdesbezweringen bewijst mij dat je niet (of: nog niet, of:niet meer) radicaal en onherroepelijk pro-Anna bent.” “wie wint nu dat spelletje ten slotte, J R of  ik?” Anna heeft geen zin in een concurrentiespel; dat kent ze en als er iemand in de trein voordringt, gaat ze ook opzij.

“Hoewel ik je node mis, moet Josine je nu maar gelukkig maken. Ze acht daartoe alle voorwaarden in jullie contact aanwezig, en waarom zou ze geen gelijk hebben? Ik hoop alleen, dat jouw gevoelens voor haar dan ook onvoorwaardelijk en blijvend zullen zijn, want een grote liefde zal goed zijn voor je wezen en voor je werk.”

Er volgen nog enige venijnige brieven. 10 juli 1949 schrijft Anna: ‘En nu komt morgen J.R.handje-gezichtje vrijen. Gebruik je verstand, lieveling en laat niet in symbolische zin je thee opdrinken. (….) Zo’n J R maakt haar angina tot een interessant geval dat jouw ziek zijn daarbij in het niet verzinkt: dat is liefdeloos, ook als het als ‘tactiek’ bedoeld is; en zo langzamerhand dient het je niet meer te steken als ze je 8 a 10 dagen niets laat horen – niet omdat je van mij houdt, maar omdat hierin het bewijs ligt dat ze zich als een aan jou verslingerde ziel maar onbenullig handhaaft.’

Die grote liefde zat er toch wat minder in. Josine hád al een liefde, zij het wellicht geen grote (die grote woonde in Frankrijk en het was uit). Josine woonde op dat moment in de Dongestraat (en vanaf november 1949 in de Harmoniehof 23) in Amsterdam met Beate Mohr (1917-2016). De duits-joodse Beate was vlak voor de oorlog met haar moeder en zuster naar Nederland gevlucht. In 1942 kwam ze via Westerbork in het concentratiekamp Theresienstadt terecht. Ze overleefden alle drie de oorlog. Beate speelt nog een rol in de in lesbische kringen bekende geschiedenis van het Duits joodse stel Aimée en Jaguar, omdat ze met Jaguar, ofwel Felice Schragenheim, in Theresienstadt heeft gezeten en daarover in het boek kon vertellen.

Mogelijk kenden Josine en Beate elkaar omdat Josine gedurende de tijd dat ze in de oorlog in Nederland was, in Laren woonde naast de ondergedoken familie Weinberg, bij wie Beate na haar terugkeer in Nederland in het garagebedrijf ging werken.

Het verhaal vermeldt niet wat Beate van de relatie van Josine en MarieLou vond, maar uit de correspondentie tussen de laatsten blijkt dat het kennelijk pais en vree was. Ook Beate ging af en toe mee op de uitstapjes met de zeilboot van de man van MarieLou en in de brieven van Josine wordt op luchtige wijze aan beiden gerefereerd.      (Beate Mohr rond 1950.)

Uit de schaarse correspondentie die is overgebleven wordt duidelijk dat Josine en MarieLou elkaar slechts af en toe zien, in Zeist of bij een literair gebeuren ergens in het land. Zo ging dat bij Anna en MarieLou ook: men schreef elkaar regelmatig en af en toe zag men elkaar en logeerde dan bij elkaar. Het contact werd niet alleen bemoeilijkt doordat MarieLou nog diverse andere relaties in haar weekdagen moest zien te proppen (de weekenden waren immers voor haar man Peter), Josine weinig geld had om te reizen, maar zeker ook omdat ze allebei voortdurend met hun gezondheid sukkelden. Iedere keer was er wel wat.

Begin juni 1949 maakten MarieLou, Anna Blaman, Josine, Beate en de (biseksuele) critica Emmy van Lokhorst een boottochtje over de Vecht. Er zijn zelfs foto’s van, waar de eerste drie op staan.

2 april 1950 verbrak Anna Blaman de relatie met MarieLou en stuurde haar haar brieven terug. Daarna was er af en toe contact – lesbische ex-lovers laten elkaar zelden voorgoed gaan.

Mei 1950 preludeert Josine op een nieuw boottochtje op de Vecht met MarieLou: Blonde tijgerkat, fijn zal het zijn een week om je heen te dartelen, dit dartelen meer figuurlijk dan letterlijk genomen, gezien mijn lijn. Als de boot nu maar niet schommelt, want dan raak ‘k uit mijn letterlijk evenwicht en dat is zo onaangenaam. Ik zou willen ondervinden hoe het is om uit je geestelijk evenwicht te geraken, maar dit is blijkbaar niet voor me weggelegd. Zelfs van uitslaande tijgerklauwen herstel ‘k langzaam maar zeker. Ach, over De Kruisvaarder weet ik niets te zeggen, misschien later als ik ook mee mag doen in het koor der engelen en roepen Wilt toch naar Ons luisteren!   Er was namelijk een slechte recensie over Blaman’s boek De Kruisvaarder verschenen – vermoedelijk doelt ze op de recensie van H.A.Gomperts in Het Parool van 27 mei 1950, die het boek een kitscherig magazine-verhaaltje noemt.

Tijdens het tochtje had Anna  -zo schreef ze aan Emmy van Lokhorst – gesprekken met Josine over ML. (Ik schrijf het je grof-eerlijk, p. 103). Kennelijk vonden de voormalige rivalen elkaar in bespiegelingen over het gedrag van Marie-Louise. Dat contact bleef.

26 augustus 1950 schrijft Anna aan Emmy van Lokhorst dat ze vond dat Emmy en zij een prettige avond bij Josine gehad hadden. “Ik wist al dat ze heel aardig is en dat ze M.L.verbazend goed ziet. Ze heeft een superieure, en toch heel welmenende en hartelijke gevoelsinstelling tegenover haar. Zij en ik hebben eens een avond over haar gepraat, wat in veel opzichten heel leerzaam voor me was.” Wat zag ze dan? Een paar dagen later schrijft Anna aan Emmy, naar aanleiding van het toneelstuk dat Marie-Louise aan het schrijven is: “Maar ML is ook een kind; ze kent geen zelfkritiek die hout snijdt, en ze kent weinig reserve en weinig eerbied. Haar wezenlijke levensélan gaat niet uit van een wezenlijk en onaantastbaar principe, de psychologische en sociale verhoudingen in haar bestaan als vrouw en moeder zijn nog nooit verantwoord geweest – en daar kan ze zelf niets aan doen, maar ze heeft evenmin de behoefte, de intelligentie en de moed om in te zien dat zij in haar situatie nooit het leven in het hart kan grijpen; en dat is toch de wens en de taak als kunstenaar.” (Grof-eerlijk ,107)

In de latere maanden van 1950 en 1951 verliep het sporadische contact tussen Marie-Louise en Anna zelfs alleen met de tussenkomst van Emmy van Lokhorst. Die berichten en boodschappen doorgaf, zoals ‘ik hoop dat ik haar nooit meer zie. Het is mij allemaal te onwaarachtig en te corrupt’ (Brief AB aan EvL 18 dec 1950).

Tot die conclusie kwam uiteindelijk ook Josine. Op een aantal nogal feitelijke brieven uit de tussenliggende jaren – ze refereren soms wel aan afspraakjes, maar vooral aan de dagelijkse bezigheden van Josine – volgt een brief van 12 augustus 1953. Kennelijk was Marie-Louise weer een ingewikkelde driehoeksrelatie aangegaan, waar we verder niets van weten, omdat het Literatuurmuseum de identiteit van de betrokkenen niet mocht prijsgeven: “Lieve Loutje. (Ze heeft nagedacht over) ‘de delicate kwestie Jules-Lya-Marie-Louise.’  Daarom stel ik je in goede kameraadschap voor om iedere relatie met elkander te verbreken, want al zien we elkaar zelden, gedurende een ontmoeting is het bijna vanzelfsprekend dat jij je over een en ander tegen mij uit. (…) En toch wil ik er niets meer over horen. Nu is dit geen “afscheid voor het leven” om het plechtig te zeggen. Situaties veranderen en zodra ik meen dat we elkander zonder dat mijn vriendschappelijke gevoelens voor Jules in het gedrang komen, weer ’s kunnen ontmoeten, hoor je van me. En natuurlijk wens ik je het allerbeste, lots of love in your life and much fun. En vooral een goed gezond! Hartelijke groeten, ook aan Lya en Hilda.  NB: Die relatie duurde kennelijk nog zeker tot in 1955, Lya wordt sprekend opgevoerd in een brief van MarieLou aan Anna 8 mei 1955 vanuit Frankrijk. Met Jules wordt Julie van Hasselt, een goede vriendin van Josine die ze ook van haar werk op de OBA kende bedoeld.

Begin september 1953 gaan ook Josine en Beate uit elkaar; althans, ze verhuizen ieder naar een ander adres. Volgens een vriendin van Josine was de oorzaak van de breuk een nieuwe relatie van Josine. Wellicht speelde ook mee dat Beate al enige tijd bezig was met de voorbereiding van haar emigratie naar de Verenigde Staten, waar inmiddels haar moeder en zuster aan de westkust woonden. Juni 1953 kreeg ze de Nederlandse nationaliteit. In 1955 verhuisde ze tenslotte naar San Francisco waar ze, een steunpilaar van het lokale lesbische leven, heel oud werd. In 2016 overleed ze, waarmee ze iedereen in dit verhaal ruimschoots overleefde.

© Judith Schuyf 2023. Afbeeldingen Archief ATRIA

Lees ook: Bij het graf van Marie-Louise Doudart de la Grée



Queering the Museum

Queering the museum: de verkeerde kant van collecties

Als het weer bijna pride is buitelen allerlei instellingen over elkaar heen om hun vriendelijkheid tegenover onze community aan te geven, al dan niet goed bedoeld. Ook de kunst en cultuur sector wil niet achterblijven.

Zo zijn er programma’s rond roze planten, gebouwd erfgoed, en natuurlijk beeldende kunst.

In Nederland begon het met Artis waar ze al bijna twintig jaar een programma met rondleidingen over ‘roze dieren’ organiseren. Nee, dat zijn niet alleen flamingo’s, maar ook bij voorbeeld de kleine Humboldt pinguïns die regelmatig paren van dezelfde sekse vormen, en dan zelfs (gestolen of van de oppasser gekregen) eieren uitbroeden. Het Rijksmuseum wilde niet achterblijven, in de pride week kun je er rondleidingen volgen.  (Hetrozerijks.nl) Bij zo’n rondleiding wordt meteen duidelijk dat op het eerste gezicht het ‘roze gehalte’ niet altijd even duidelijk of voor de hand liggend is.

(Wanneer je op internet zoekt onder de woorden Rijksmuseum + queer krijg je veel links te zien naar allerlei kunstwerken in het museum en hun online collectie Rijksstudio. Ook kun je met deze werken een route op je mobiel volgen.)

Bovendien zijn dit allemaal tijdelijke activiteiten, vaak ontstaan of gebonden aan een roze evenement. Daarom zijn er in de wereld van roze erfgoedspecialisten al enkele jaren initiatieven gaande om de collectie in musea diverser en inclusiever te maken. Musea moeten nadenken over hun maatschappelijke relevantie. Wat is eigenlijk ‘roze erfgoed’?

Het Nederlands Openlucht Museum in Arnhem had al een gemetseld urinoir buiten staan, maar heeft sinds januari van dit jaar ook een echte Amsterdamse plaskrul in het Jordaangedeelte van het museum staan. In de oorspronkelijke oude staat, maar wel zonder luchtjes. Een object dat iconisch is voor homoseksuele mannen, je zou dit roze erfgoed kunnen noemen, al is dat op de website van het Museum niet terug te vinden. Je ziet het dus pas als je het door hebt.

Queering the Collections was de titel van een internationaal symposium, dat in maart 2015 in de Amsterdamse Openbare Bibliotheek gehouden werd over het zichtbaar maken van non straight geschiedenissen in archieven en musea. Het initiatief was van projectmanager Joeri Kempen, ook betrokken bij de Pride Photo Award, in samen-werking met IHLIA, het Amsterdam Museum, de Reinwardt Academie en COMCOL, de ICOM-commissie voor verzamelen.

Riemer Knoop, een van de organisatoren: “Bij de vraag naar queering collections gaat het erom om musea en archieven zover te krijgen dat de samenstelling van de bevolking op het gebied van genderdiversiteit beter in hun collecties wordt weerspiegeld, in hun acquisitiebeleid en tentoonstellingspraktijk. Kunnen alle burgers zich gerepresenteerd en vertegenwoordigd weten door wat er in collecties verzameld is, of wordt, en hoe er door musea geprogrammeerd wordt? Iedereen heeft het recht om gezien te worden.”

Je moet dus met andere ogen kijken naar de collectie, maar ook kijken naar verschillende doelgroepen. Dan kijk je met een blik die kantelt en ervaren de bezoekers van je instelling de objecten anders.

Na het symposium werd een netwerk gevormd. Er kwam een brochure met voorbeelden hoe je de collectie behandelen moet. De belangrijkste tips: bedenk van te voren wat je gaat onderzoeken, wie je doelgroep is, welke bewoordingen je gebruikt. Betrek zoveel mogelijk collega’s. Stem je verhaal af op je publiek. Je leest het hier: https://ihlia.nl/wp-content/uploads/2021/01/Queering-the-Collections-publicatielight.pdf

In het buitenland lopen al jaren programma’s met verschillende methoden om de museumcollecties uit het standaard heteroverhaal te trekken. Overigens blijkt daar wel uit hoe lastig het is om deze ‘queere’ objecten permanent op zaal te laten zien; museale presentaties wisselen natuurlijk nogal eens, anders wordt het maar saai. De objecten staan dus niet op zaal in een permanente tentoonstelling maar worden voorgesteld in een brochure of webtrail.

In 2009 opende het British Museum in Londen een webtrail door zijn collectie ter gelegenheid van de LGBT history month. Daarin waren 20 objecten opgenomen, zo divers mogelijk uitgezocht, die moesten illustreren hoe in verschillende culturen  liefde, seksualiteit en gender geconstrueerd werden. De gebruikte de term was ‘same sex desire’ en niet LGBT: dat gaf aan dat het toepasbaar was op alle perioden en culturen. Het British Museum heeft immers voorwerpen van all over the world, van de verre prehistorie tot recent. Zo werd ook een Europese witte kokervisie voorkomen. De meeste objecten konden langere tijd in het museum op zaal bezichtigd worden. Een website gaf uitleg. Te zien was o.a. de beroemde ‘Warren Cup’ – een zilveren beker uit de 1e eeuw met seksuele scènes tussen mannen-  en een Romeinse lamp met een afbeelding van twee vrouwen die orale seks hebben. De webtrail met boekje werd later uitgebreid tot het boek A little gay history: Desire and Diversity across the world, een toegankelijke LHBT wereldgeschiedenis in 40 objecten. In die tijd kon het woord ‘gay’ nog gebruikt worden om ogenblikkelijke herkenning  te geven. Het boek dient als voorbeeld om te illustreren dat iedere museum collectie in principe geschikt is om het LHBT verhaal te vertellen, als je maar goed kijkt.

Huidige versie https://www.britishmuseum.org/visit/object-trails/desire-love-identity-lgbtq-histories

Het Birmingham Museum and Art gallery organiseerde als eerste museum in 2010 een succesvolle tentoonstelling die Queering the museum heette. Het uitgangspunt was een beroemd beeld van de in Engeland zeer bekende beeldend kunstenaar Jacob Epstein (1880-1959) Lucifer. De gevleugelde Lucifer was voorzien van een grote slinger van groene anjers ter hoogte van zijn geslacht. ‘Green carnation’ was rond de eeuwwisseling een geheim symbool dat naar gelijkgeslachtelijke liefde verwees. Elders in de tentoonstelling liet curator Matt Smith moderne kopieën van bekende kunstwerken neerzetten, die er net een beetje anders uitzagen.

Matt Smitt , Green Carnation Installatie met groene anjers op beeld Lucifer van Jacob Epstein. (2010). Birmingham Museum (gesloten). Screenshot van brochure.

Uit het project bleek wel dat het veel kennis vereiste om de objecten die tot nu toe in een heteroseksueel betekenissysteem gefunctioneerd hadden uit te zoeken en van een relevante nieuwe informatie te voorzien. Ook curatoren moeten met een gekantelde blik kijken!

Richard Sandells, erfgoedspecialist en museum activist, suggereert in de brochure van IHLIA drie ‘queering strategieën’om dat voor elkaar te krijgen:

 1 Emancipatoir: leg queer geschiedenissen bloot, laat ze zien, ook al bleven de personen in kwestie zelf in de kast. Het helpt jonge (en oudere) generaties in hun emancipatie.

2 Gebruik meervoudige narratieven die gelijkwaardigheid benadrukken: hier past LGBT in het verhaal van inclusiviteit en gelijkwaardige representatie. LGBT krijgt dan geen status-aparte, niet-hetero’s zijn er gewoon, zoals de zon er ook gewoon is. In een tekstbordje wordt dan bijvoorbeeld terloops opgemerkt dat ‘Keizer Hadrianus en zijn geliefde Antinous samen (….)’.

3 Queering playfully and poetically: kunstenaarsinterventies die het ‘gewone’ of ‘alledaagse’ rondom gender deconstrueren en daar ongemakkelijke vragen over stellen. Dit kan op een speelse en poëtische manier zoals tijdens de ‘Queer Nights’ in het Victoria & Albert Museum in Londen.

Zelf vind ik het nog wel eens lastig dat de theorie achter al deze projecten in nogal wollige taal verpakt is. Zoals in het boek Queering the Museum ‘De auteurs bekritiseren zowel de praktijken en conventies in verband met het moderne openbare museum als de ontologische veronderstellingen die daaraan ten grondslag liggen. Het boek benadrukt de grenzen van bepaalde benaderingen van inclusie en het falen om afstand te nemen van een traditioneel museaal paradigma, en schetst een alternatieve kritische museale benadering die de auteurs ‘queer’ noemen.’ (Nikki Sullivan and Craig Middleton, Queering the museum, Routledge, 2020)

De strategieën van Sandells maken duidelijk dat het erg lastig kan zijn om goed te definiëren  over wie en wat het gaat. In het verleden zag het roze leven er anders uit dan nu. Het gebeurde meestal in het verborgene en er hangt geen bordje met uitleg aan. Identiteit is ook maar een begrip uit de 18e eeuw en homoseksualiteit uit de 19e. De wijze waarop mensen hun seksualiteit vormgaven vòòr die periode is voor ons niet altijd herkenbaar en je loopt het risico dat je gedragingen gaat toeschrijven aan mensen voor wie die zelf waarschijnlijk geen betekenis hadden.

Ook bij het uitbeelden van situaties is het uitkijken dat zo’n situatie heel betekenisvol in het oog van de moderne beschouwer kan zijn, maar nooit zo bedoeld is.

Een voorbeeld: onlangs zag ik in de Ridderzaal van het Muiderslot een schilderij hangen van zo op het oog twee dames in liefdevolle omhelzing. Amarilles kroont Mirtillo met bloemenkrans van  Jacob van Loo, rond 1650. Maar pas later bleek me dat dit een scene voorstelt uit een populair toneelstuk, Il Pastor Fido, waar Amarilles de als vrouw verklede herder Mirtillo met een bloemenkrans kroont. Het schilderij stelt een man en een vrouw voor en niet twee vrouwen. Dit was overigens een pop[ulaire onderwerp voor een kunstwerk.

Amarilles kroont Mirtillo, door Jacob van Loo. Voorstelling naar een populair stuk: de herder Mirtillo draagt vrouwenkleding. (Muiderslot , Wikimedia commons )

Een illusie minder dus. Aan de andere kant: alles uitleggen berooft de kijker van een geheim genot dat je iets ‘ontdekt’ hebt wat alleen geopenbaard wordt voor hen die in het geheim zitten.

Hoe kun je nu meer informatie over queer art geven? Tate Britain, een vooraanstaand museum in Londen, bracht in 2017 de grote tentoonstelling Queer British art 1861-1967 met bijbehorend boek: schilderijen en tekeningen van LHBT kunstenaars uit de engelse kunstgeschiedenis. https://www.tate.org.uk/whats-on/tate-britain/queer-british-art-1861-1967

Sindsdien brengt de website van Tate Britain regelmatig artikelen en filmpjes uit waarin bepaalde kunstenaars voorgesteld worden. Het presenteerde ook een film op YouTube met de geschiedenis van een kunstenaarskolonie in Lamorna in Cornwall waar veel lesbische vrouwen met allerlei onderlinge relaties woonden en werkten https://www.youtube.com/watch?v=uaOUpC2Dzgw

Het Centraal Museum in Utrecht voert al enkele jaren onderdelen van een project Gender, Seksualiteit en Queer in de collectie van het museum uit.

zie https://www.centraalmuseum.nl/nl/over-het-museum/nieuws-en-pers/kort-nieuws-en-blogs/100-jaar-centraal-museum-een-lhbt-geschiedenisIeder jaar wordt er een onderdeel uitgevoerd. Momenteel wordt de vaste collectie van het Museum (weer) verbouwd en omgegooid, maar het ligt in de bedoeling om in de nieuw vaste presentatie van het museum permanent aandacht aan queer te geven. Het programma wordt uitgevoerd in samenwerking met verschillende queer organisaties in de stad, zoals het Queer Film Festival en het Midzomergracht festival.

Dat je ook als museum van byzantijnse en beeldhouwkunst mee kunt doen laat het Bode museum in Berlijn zien.  A second glance: All forms of love, geeft achtergrondinformatie over vijf periodes vanaf de Griekse tijd tot heden. Een kaartje laat zien waar de objecten op zaal staan, maar het gidsje is ook zonder dat goed te lezen.  Een tweede boek gidst de lezer door geschiedenis en afbeeldingen van vrouwen.

https://www.smb.museum/museen-einrichtungen/bode-museum/ausstellungen/der-zweite-blick/

Meer theoretisch is het Baseline-traject (2021), een verzameling perspectieven op het hedendaagse Nederlandse museum, geïnspireerd door het Queering the Collections initiatief (IHLIA LGBTI Heritage, het Queering the Collections Network en het platform STUDIO i)  Het is een digitale publicatie die vijf queer- of gekleurde perspectieven op hedendaagse Nederlandse musea en erfgoedruimtes samenbrengt.

In ‘Baseline’ vindt je een veelvoud aan visies en stemmen. ‘De ervaringen en analyses in Baseline nemen verschillende vormen aan: essays, interviews, grafisch ontwerp en poëzie. Ze variëren in toon: een direct betoog aan de programmeurs die alleen voorwaardelijk ‘de ander’ uitnodigen, of de analyse van grimmige inclusiestatistieken. Ze reiken verder dan de witte kubus: diepe duiken in de archieven, dialogen die van Europa naar bondgenoten in Zuid-Amerika reizen. Van een uitgezoomd onderzoek van de museale geschiedenis van queer-representatie tot het exacte moment waarop het museum zijn bezoeker vervreemdt door een gebaar van othering.’

De verschillende hoofdstukken van deze publicatie komen overeen met verschillende lagen van het museum,  georganiseerd volgens bepaalde P’s. Drie van die P’s zijn geleend van de Museumvereniging: Programmering, Partners, Personeel en de andere twee zijn van STUDIO-i: Pronkstuk – verwijzend naar de collectie van het museum, en Persoonlijk – om de persoonlijke belangen en kwetsbaarheden in en rond de instellingen te benadrukken.

Baseline wordt hiermee gepresenteerd als een model voor hoe de Nederlandse museumsector eruit zou kunnen zien.

Aardig is dat de getoonde projecten merendeels afkomstig zijn uit Latijns Amerika (Mexico, Brazilië en Colombia). Ze tonen aan dat je helemaal niet zoveel geld nodig hebt om een blijvend zichtbare presentatie te hebben. Zo bevindt het Museu de Diversidada Sexual in Sao Paulo zich in een druk metrostation.

Al deze projecten, websites en trails hebben gemeen dat ze geïntegreerd zijn in de mainstream van musea. Ze maken musea inclusiever, maar zijn tegelijk ook kwetsbaar, omdat het tijdelijke activiteiten zijn, vaak ook nog gekoppeld aan een pride week. Er is maar één permanente collectie, het Schwules Museum in Bberlijn. In Engeland is er wel nu een aanloop  naar een queer museum (https://queerbritain.org.uk/)

In de afgelopen jaren gaan er ook in Nederland regelmatig stemmen op om een Regenboogmuseum te realiseren. Het blijft voorlopig een vrome wens, want tussen droom en daad staan in dit geval vooral praktische bezwaren (geld, gebouw, organisatie).

Judith Schuyf

Afbeeldingen bij het artikel. Het hele artikel is te vinden in Gay News september 2022.

1. Warren Cup, grieks/romeinse zilveren drinkbeker uit de 1e eeuw met aan een zijde een afbeelding van mannen die seks hebben met elkaar. Het object kon lang niet vertoond worden. (British Museum, wikimedia commons)

2. Hadrianus en Antinous. Keizer Hadrianus had een verhouding met de jongeling Antinuous, en was ontroostbaar toen deze in 130 in de Nijl verdronk. (British Museum) wikimedia commons

3. Antonello da Messina Sint Sebastiaan. Ca 1478  Sebastiaan was een romeinse soldaat die zich tot het christendom bekeerde en de marteldood stierf: hij werd met pijlen doorboord. Er zit niets homoseksueels in zijn geschiedenis, maar in het begin van de 14e eeuw werd hij plotseling afgebeeld als beeldschone halfnaakte jongeman. De hernieuwde belangstelling voor de Romeinse oudheid in die tijd leidde ertoe dat hij een homoseksueel icoon werd, van wie talloze beelden zijn gemaakt. (Dresden Gemäldegalerie Alte Meister, foto Judith Schuyf)

4. Naar Michelangelo Samson verslaat twee filistijnen. (1601–1615) Bode Museum Berlijn.

5. Stadhouder Willem de derde,  door Peter Lely ca 1700. Willem de derde had intieme relaties met verschillende mannelijke vrienden, zoals graaf Frederik van Nassau en Hans Willem Bentinck. ( Rijksmuseum wikimedia commons)

Koning Stadhouders Willem II (Rijksmuseum Amsterdam)


Afb 8 Omslag van het Baseline project

Afb 9 Omslag van Queering the museum Birmingham museum

Afb 10 Omslag De tweede blik Bode Museum Berlijn


Walter Spies en de ondergang van de Van Imhoff

Het Nederlands Instituut voor Militaire Historie gaat onderzoek doen naar de ondergang van de Van Imhoff, een Nederlands koopvaardijschip met aan boord 477 Duitse geïnterneerden dat op 19 januari 1942 als gevolg van een Japans bombardement voor de kust van Sumatra zonk. De Nederlandse bemanning had op last van hogerhand het schip en zijn gevangenen zonder adequate reddingsmiddelen achtergelaten. 411 geïnterneerden verdronken. Het is goed dat het NIMH onderzoek gaat doen. Hopelijk kunnen ze meer licht werpen op de schuldigen. Het marinecommando bleef tot nu toe buiten schot, zo zijn er tal van straten in Nederland nog genoemd naar de commandant admiraal Helfrich. Het NIMH meldde in zijn persbericht voorts dat het onderzoek er vooral komt op verzoek van en ten behoeve van de nabestaanden: kinderen en kleinkinderen van de slachtoffers. Dit bericht suggereert ten onrechte dat iedereen aan boord kinderen had. Voor de overigen, de kinderlozen, de homoseksuelen, is deze waarheidsvinding kennelijk niet van belang. Ik doe hier recht aan één van deze homoseksuelen: de kunstenaar Walter Spies.

Walter Spies op Bali

Bali is een geliefde vakantiebestemming en zeker niet alleen onder homoseksuelen. Al in het begin van de jaren twintig van de vorige eeuw, dus binnen een decennium na de zeer wrede ‘pacificatie’ van het zuidelijk deel van het eiland door de Nederlandse troepen, werd het als ‘het aardse paradijs’ beschreven. Vrijwel meteen kwamen er toeristen, die niet uitgekeken raakten op de fraaie natuur, de veelkleurige religieuze uitingen, de vriendelijke bevolking. Het feit dat die bevolking fysiek niet onaantrekkelijk was en bovendien vaak schaars gekleed rondliep droeg hier zeker aan bij. De Balinese vrouwen liepen overdag met ontbloot bovenlijf wat het eiland al vroeg de reputatie van een zekere zondigheid verleende. Het verschil tussen homo- en heteroseksualiteit was er naar verluid niet bekend. Het eiland trok dus ook al vroeg homoseksuele mannen.

Een van hen was de veelzijdige kunstenaar Walter Spies. Voordat Spies in 1927 naar Bali verhuisde had hij al een deel van zijn ‘exotische’ leven achter de rug. Geboren in 1895 in Moskou als derde kind van de Duitse vice-consul groeide hij op in Rusland. Thuis werd uitbundig gemusiceerd door zijn ouders en tante. Op zijn 15e werd ‘Walja’ zoals hij in de familie heette, naar thuisstad Dresden gestuurd om een Duitse schoolopleiding te volgen. Hij was met vakantie in Rusland  toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak en werd daar in 1915 als potentiële vijandelijke soldaat geïnterneerd. Hij had het in het dorp midden in de natuur niet slecht. Evenals de twee latere keren in zijn leven dat hij opgesloten zat, wist hij tekenmateriaal te bemachtigen. Ook hoorde hij de lokale liedjes en volksverhalen van de Russische boeren. Zijn leven lang bleef hij tekenen en schilderen, muziek en dans volgen. Sterker nog, omdat hij snel afgeleid was door andere mensen en gebeurtenissen in zijn leven zouden deze perioden van (semi-) gevangenschap steeds een rustpunt vormen, waardoor hij tot zijn sterkste werk kwam.

Walter Spies in Ubud. Coll Tropenmuseum. Wikimedia Commons
Walter Spies in Ubud. Coll Tropenmuseum

Homoseksualiteit.

Spies was zich kennelijk al jong bewust van zijn homoseksualiteit. Nog in Dresden als tienjarige werd hij onder de vleugels genomen van zijn neef Robert, die op dat moment een relatie had met de kunstenaar Sascha Schneider, illustrator van o.a. de Winnetou-romans van Karl May. Neef Robert zou een belangrijke rol gespeeld hebben bij het ontdekken van Walja’s homoseksualiteit. Robert sneuvelde in de eerste wereldoorlog.

Na zijn terugkeer naar Dresden na de Russische internering leerde hij interessante moderne schilders kennen zoals Kokoschka en Otto Dix. Via zijn liefde voor de muziek ontmoette hij nieuwe vrienden, musici, en via hen ook filmmakers en acteurs, zoals Conrad Veidt, de hoofdrolspeler van het eerste ‘Schwülendrama’ Anders als die Anderen, en diens vriend de filmregisseur Friedrich Wilhelm Murnau. Binnen enkele weken in 1920 werden Walter en de zeven jaar oudere Murnau een paar. Murnau, die eigenlijk Plumpe heette had zijn naam veranderd na zijn ontmoeting met de dichter Hans Ehrenbaum-Degele op wie hij smoorverliefd was geraakt. Ze betrokken de villa van Ehrenbaum-Degele in het chique villadorp Grunewald in het westen van Berlijn bij de Wannsee. De moeder van Ehrenbaum had daar geen bezwaar tegen. Maar ook Ehrenbaum sneuvelde en vijf jaar later ging Walter Spies met Murnau in Grunewald wonen, wat voor mama Degele kennelijk ook geen probleem was. De volgende jaren assisteerde hij Murnau bij de decors en muziek van diens films en werd onderdeel van de Berlijnse cultuurset, feesten en al. Daar werd het toch wat te druk. In de volgende jaren verbleef Walter veel op het waddeneiland Sylt. In de rustige omgeving daar kwam hij eindelijk tot schilderen en met succes. Aan zijn werk is te zien dat hij zeer beïnvloed werd hij door het geheimzinnige fijnschilderwerk van ‘le douanier’ Rousseau.

Spies naar Indië

In het voorjaar van 1923 verbleef Spies enige tijd in het huis van Nederlandse kunstvrienden in Amsterdam. Het Stedelijk Museum stelde een aantal schilderijen van hem ten toon.  In Amsterdam zag Spies voor het eerst schilderijen waarop de landschappen in Nederlands Indië waren afgebeeld en hij werd meteen nieuwsgierig naar dat land. Het zou de rest van zijn leven bepalen. Omdat hij weer eens geen geld had, monsterde hij in 1923 aan op de Hamburg. In de haven van Tandjong Priok verliet hij met een smoes het schip en nam de benen naar het binnenland. Hij zou nooit meer in Europa terugkeren.

Al vanaf de 17e eeuw hadden kunstenaars belangstelling voor de (voormalige) kolonie Nederlandsch-Indië. Ze beeldden al dan niet in het voetspoor van de koloniale autoriteiten, de kleurrijke exotische landschappen, mensen en dieren af. Niet dat dat makkelijk was: het was een hele reis en de omstandigheden waren niet bevorderlijk voor de schilderkunst. De schilders hadden vooral moeite met het weergeven van het Indische licht en het welige tropische groen. Een van de landschapsschilders merkte op dat het niet zozeer was dat hij de ‘zeer sterke groenen’ zou kunnen maken die nodig waren om de intense kleurenpracht weer te geven, ‘maar het ongeluk wil dat bijna al de sterke gelen die hij daarvoor nodig heeft, zeer spoedig zwart worden’ door het licht en de meerdere zuurstof.  

Tot Spies op het toneel verscheen werkten de kunstenaars in Indië, zowel degenen die vanuit Nederland afgereisd waren als degenen die in Indië geboren waren, volgens westerse maatstaven. Spies zocht de omgang met de lokale bevolking – kunstenaars die volgens de Balinese traditie werkten en vooral houtsnijwerk en (muur) schilderingen vervaardigden. Ook was hij zeer geïnteresseerd in de Balinese muziek. Hij ontwierp een notensysteem waarmee de gamelan muziek opgeschreven kon worden. Hij bestudeerde en beschreef Balinese dansen. Hoewel hij dus veel contact met de lokale bevolking had, lag het in de aard van het koloniale systeem dat het aanvankelijk om de hoogste lagen van de Indische klassenmaatschappij ging. Dat was al zo geweest op Java, waar hij de eerste jaren verkeerde, en als eerste westerling als muziekmeester in de kraton (paleis) van Djokjakarta ging werken. Van de Hollanders moest hij weinig hebben, die hij onsympathiek, kleinburgerlijk en dom vond.

In 1927 verhuisde Spies naar Bali. Op Bali probeerde hij een synthese te bevorderen tussen de traditionele Balinese kunsten en een modernere benadering, die ook aantrekkelijk was voor betalende westerse toeristen, maar de toeristenkitsch vermeed. Hij ging samenwerken met verschillende lokale kunstenaars. Hun namen verraden dat zij uit de hoogste klassen van Bali afkomstig waren. Zelf raakte hij ook geïnspireerd door het verhalende in de traditionele Balinese kunst, waardoor zijn schilderijen vaak meerdere perspectieven en verdwijnpunten in het beeld verenigen. De schilderijen zijn zeer fijn en kleurrijk geschilderd, realistisch, bijna surrealistisch soms. Zo droeg Spies bij aan de mythe van Bali als paradijs, maar hij deed zijn best om de authenticiteit van de kunst intact te laten, in tegenstelling tot de souvenirwinkeltjes die steeds meer snel geproduceerde rommel verkochten aangepast aan de Europese en Amerikaanse smaak.

Spies liet zich niet weerhouden door het feit dat hij vrijwel constant zonder geld zat en ontwikkelde de wildste plannen. Al in 1925 was hij een van de oprichters van het Bali museum in Denpasar, samen met de eveneens homoseksuele Nederlandse schilder/tekenaar Rudolf Bonnet. Bonnet woonde een tijd in Ubud, in het huisje waar ook Spies een aantal jaren had gewoond. Ubud is nog steeds het centrum van al dan niet artistieke kunst(nijverheid) op het eiland. Daarna bouwde Spies een huis in de bergen, iedere keer een stukje als er weer wat inkomsten waren. Het huis is nog steeds te huur voor toeristen. In dat huis waren niet alleen talloze buitenlandse bezoekers welkom, zoals Charlie Chaplin en de in die tijd zeer bekende schrijfster Vicky Baum, de rijke Barbara Hutton, de anthrolopologe Margaret Mead, de homoseksuele schrijver Noel Coward maar ook ontelbare dieren. Op een zeker moment woonden er honderden dieren in en om het huis: een neushoornvogel, drie witte kakatoes, een maraboe, papagaaien, een jonge adelaar, twee honden, drie reuzenpythons, een ree, apen, leguanen, otters, vissen, insekten. Spies was dol op zijn dieren en miste ze erg wanneer hij op reis was.

Walter Spies met zijn favoriete hoed en twee honden. Coll Tropenmuseum. Wiimedia commons.
Walter Spies in zijn huis met favoriete hoed en twee honden

Om bij te verdienen schreef Spies een brochure over Bali voor de Koninklijke Pakketvaart Maatschappij, die vrijwel een monopolie had op de aanvoer van toeristen, en hij verhuurde zich als gids aan rijke toeristen voor 25 gulden per dag (een behoorlijk bedrag in die tijd).

Met de filmer Victor baron Von Plessen werkte hij mee aan een film over Bali getiteld Island of Demons. Uit de beschrijving blijkt dat de film vol homo-erotische fantasieën zat zoals krachtige gespierde mannen en jongens die op fallische stokpaardjes reden. Spies vond vooral de verschillende dansen voor mannen vol van erotiek.

Spies richtte samen met Rudolf Bonnet en de Cokorda Gde Raka Sukawati van Ubud en de beroemde kunstenaar I Gusti Nyoman Lempad de kunstenaarsorganisatie Pita Maha op die ten doel had de bevordering van kwalitatief hoogstaande kunst door lokale kunstenaars te laten vervaardigen en te verkopen. Jonge lokale kunstenaars uit de dorpen kregen een opleiding tot schilder of houtsnijder en konden zo hun producten verkopen.

Walter Spies A view from the heights. Coll Tropenmuseum. Wikimadia Commons.
Walter Spies A view from the heights.

Arrestatie

De contacten die Spies met de Balinezen onderhield leidde tot ongenoegen bij de Nederlandse bestuurders. Men zocht een stok om de hond te slaan en vond die in de contacten tussen Spies en diverse Balinese jongens. Op het eiland zelf werden die niet als problematisch gezien, een jongen werd vanaf zijn twaalfde in staat geacht tot seksueel contact, en Spies lijkt zich voornamelijk aangetrokken te hebben gevoeld tot oudere jongens. Naar de huidige strafwet geen probleem, maar Nederlands-Indië volgde de Nederlandse wetgeving, en daar heerste art. 248bis, die de grens voor homoseksueel contact boven de 21 jaar legde. In de puriteinse door de VS beïnvloede literatuur wordt tegenwoordig gesuggereerd dat Spies een pedoseksueel was, en de jongens seksueel uitbuitte, maar daar is verder weinig bewijs voor.

Toen in 1938 het zogenaamde ‘Indische zedenschandaal’ speelde, was Spies er echter gloeiend bij. Een artikel dat in 1936 in een roddelblad uit Batavia verscheen vestigde de aandacht op de toenemende homoseksuele contacten in de kolonie, waar ook hoge ambtenaren bij betrokken waren. Half november kreeg de politie informatie over een man die homoseksuele betrekkingen zou hebben onderhouden. Hij werd gearresteerd en noemde namen van anderen. Mogelijk werden uiteindelijk meer dan 200 mannen in heel Indië gearresteerd, Europeanen, Indo-Europeanen, Chinezen en Indonesiërs. Ook Spies werd gearresteerd en zat negen maanden in de gevangenis, waar  hij door de steun van een aantal vrienden weer schildermateriaal ontving. In de gevangenis werd Blik door de palmen geschilderd.

Tweede Wereldoorlog.

Met het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog zat Spies in een moeilijk parket. Hij woonde al zo lang in Nederlands-Indië dat hij zich niet meer Duits voelde, en eigenlijk graag Nederlander wilde worden. Helaas kwam dat er niet meer van. Na de Duitse overval op Nederland op 10 mei 1940 werden alle Duitsers in de Nederlandse gebieden gearresteerd als vijandige vreemdeling, 3000 personen, rijp en groen door elkaar: nazi’s en tegenstanders van het regime. Ook Spies werd opgepakt en gedurende 20 maanden op Java en Sumatra geïnterneerd. Na de Japanse aanval op Nederlands-Indie op 7 december 1941 voltrok zich een drama. De gevangenen werden op transport naar Ceylon gezet. De dag nadat het schip Sumatra op 19 januari 1942 had verlaten werd het door de Japanners getorpedeerd. De Nederlandse bemanning liet de gevangenen in de steek op het schip Van Imhoff. De Hollanders vertrokken in de reddingboten en weigerden Duitsers die in het water sprongen eruit te halen. Ook Spies verdronk.

Spies nu wel vergeten

Spies was in Nederland (en de VS) veel bekender als kunstenaar dan in zijn vaderland. Daar is nu pas onlangs een biografie in het Duits verschenen van de hand van de filmregisseur Michael Schindhelm. Een nogal filmisch geschreven biografie, wat het niet makkelijk lezen maakt, en zonder voetnoten. Schindhelm wil het boek ook als basis voor een film gebruiken. Duidelijk is dat zijn biografie zeer schatplichtig is aan het boek van de Nederlandse kunsthistoricus Hans Rhodius Schönheit und Reichtums des Leben, Walter Spies uit 1964. Schindhelm heeft wel een aardig filmpje over Spies gemaakt dat op YouTube te bekijken valt. Overigens bevindt er zich geen enkel schilderij van Spies in een openbare Nederlandse collectie. Wel werden in het begin van de jaren tachtig van de vorige eeuw kort achtereen twee overzichtstentoonstellingen  van zijn werk in Nederlandse musea gehouden. Er werd zelfs een documentaire gemaakt die door de NOS werd uitgezonden. Spies heeft slechts een klein oeuvre aan schilderijen nagelaten – hij zette zich pas aan het werk als hij weer eens financieel aan de grond zat. De schilderijen en de vele tekeningen die hij maakte, halen tegenwoordig recordbedragen op de veiling. Als hij al homoerotische schilderijen maakte zijn die niet meer te achterhalen.

Judith Schuyf

Dit artikel verscheen in december 2020 in Gay news. Hier zijn ook meer illustraties opgenomen.

Gary L. Atkins, Imagining Gay Paradise: Bali, Bangkok, and Cyber-Singapore. Hongkong 2012

Wim Bakker, Visual arts in Bali. A century of change. Eindhoven 2018

Nigel Barley, Island of Demons. Singapore 2009

Koos van Brakel e.a., Indië omlijst. Vier eeuwen schilderkunst in Nederlands-Indië. Amsterdam 1998.

Frans Leidelmeijer, ‘De vervolging van homoseksuelen in Indië in 1938’, Indische letteren 22, 2007, 51-57.

Rhodius, Hans,  Schönheit und Reichtum  des Lebens, Walter Spies. Den Haag 1964. (uitgave is moeilijk antiquarisch aan te komen; de Koninklijke Bibliotheek heeft een exemplaar dat daar in te zien is)

Ross, Leo, ‘Apa boleh boewat? Wat kun je er aan doen? Briefkaarten van Walter Spies’ Indische letteren 15, 2000, 7-24.

Michael Schindhelm, Walter Spies. Ein exotisches Leben. München 2018.


Stolpersteine gelegd

Op 3 augustus en 8 oktober 2021 zijn (mede ter gelegenheid van het 75 jarig bestaan van COC Nederland) in totaal negen struikelblokken gelegd voor homoseksuele joden en verzetsmensen. We doen dit om de herinnering levend te houden aan mensen die aantoonbaar vervolgd zijn om wat zij deden en wie zij waren. Acht van de negen hebben dat met de dood moeten bekopen. We leggen struikelblokken voor hen bij hun laatst bekende adres, wat niet altijd makkelijk te vinden was, omdat sommigen als ongehuwden en/of onderduikers geen permanente woning hadden. Zes mensen van deze negen waren joods, vier zaten in het verzet (1 was joods en zat in het verzet)

Wanneer je iemands naam noemt zal die niet vergeten worden en voortleven. Van de ruim 100.000 joden die tussen 15 juli 1942 en 13 september 1944 vanuit Westerbork naar de vernietigingskampen gedeporteerd werden moeten –zuiver statistisch gezien- er zeker rond de duizend een niet-heteroseksuele voorkeur gehad hebben.

De Amsterdamse politie hield voor de oorlog al lijsten bij van personen die men verdacht van homoseksuele contacten of die eerder opgepakt waren wegens homoseksuele contacten. Er werd op dat moment niet veel mee gedaan. Maar dat veranderde: meteen in 1940 werd homoseksualiteit onder mannen strafbaar gesteld door de bezetter door middel van  een Verordening van de Rijkscommissaris.

Het Algemeen Politieblad van 7 mei 1942 meldde dat Joodsche verdachten van overtredingen van Verordeningen van den Rijkscomissaris en beschikkingen van den Commissaris Generaal voor de Openbare veiligheid  altijd ingesloten moesten blijven en ter beschikking SD.”

Inschrijving van de arrestatie van drie van de vier mannen op het Politiebureau (bron: Stadsarchief Amsterdam, politiearchief tweede wereldoorlog)

De joodse mannen voor wie stolpersteine zijn gelegd stonden in het politieregister  omdat zij al eerder in aanraking met de politie als homoseksueel waren geweest vanwege het zoeken van seksuele contacten op openbare waterplaatsen en in besloten huizen. Hen werd hen vooral verweten dat zij seksueel contact zochten met ‘arische’ jongemannen.

Een kwalijke rol speelde de Amsterdamse brigadier Jasper Van Opijnen, die al sinds 1920 voor de zedenpolitie de Amsterdamse homoseksuelen in de gaten hield.  In de maanden juli en augustus 1942 begon de vervolging van Joden serieus vorm te krijgen. Van Opijnen pakte  verschillende homoseksuelen op van wie hij de namen en voorkeuren via eerdere ‘vergrijpen’ kende: 6 juli werd de 68jarige Isaac Metzelaar thuis gearresteerd. Eind augustus werden drie joodse mannen op het bureau ontboden. Samuel Hoepelman, Salomon Lam en Isaac Walvisch. De joodse costumiere Mina Sluyter werd aangegeven door een buurvrouw en ontboden op het bureau. Haar werd seksueel contact met een ‘arische’ vrouw verweten. Zij zijn de eersten die dit overkwam.

Melding van de ‘ontbieding’ van Mina Sluyter op het politiebureau Amsterdam (Bron:Stadsarchief Amsterdam)

Conform de circulaire van 7 mei werden zij door de politie meteen in bewaring gehouden, zoals uit het politierapport valt op te maken. Daarna werden ze doorgezonden naar de SD. Opvallend is de snelheid waarmee ze van de SD doorgestuurd werden naar Westerbork dat pas net als verzamelplaats voor Nederlandse Joden functioneerde.  Vervolgens werden  ze vrijwel meteen naar de vernietigingskampen gedeporteerd, waar zij binnen enkele maanden vermoord werden, soms zelfs binnen enkele weken. Hun homoseksualiteit zorgde er dus voor dat hun toch al geringe overlevingskans nog kleiner werd.

Omdat zij de eerste homoseksuele joden in Amsterdam zijn die onder het begin van de georganiseerde jodenvervolging opgepakt en gedeporteerd zijn staan zij voor ons symbool voor een veel grotere groep personen. Als homoseksuelen hadden zij doorgaans geen kinderen die hen konden gedenken. Wij vinden het van belang dat ook het lot van deze joden bekend blijft en dat hun namen niet verloren gaan.

Met hen gedenken wij ook vier verzetsstrijders. Ook zij kwamen op voor joden in hun verzetswerk, ook zij waren homoseksueel, ook zij hadden geen kinderen die hen als eerste kunnen gedenken. Tussen deze groepen zijn er raakvlakken, omdat de verzetsstrijders specifiek in actie kwamen bij het beschermen van Joodse medeburgers. Als kunstenaar kwamen ze in actie bij het vervalsen van persoonsbewijzen via wat later het Kunstenaarsverzet is gaan heten. Het begon met het oprichten van de Kulturkammer begin 1942 waarvan alle kunstenaars lid moesten worden wilden ze hun beroep nog kunnen uitoefenen. Joden waren uitgesloten. Hun meest in het oog lopende actie was de aanslag op het bevolkingsregister aan de Plantage Kerklaan 36 op 27 maart 1943. Die had tot doel om de persoonsadministratie en de bevolkingsregisters te vernietigen. Personen met een vals persoonsbewijs konden zo niet meer ontdekt worden.  Zo hoopte men de Jodenvervolging te saboteren.

We weten relatief veel over de personen die in het verzet zaten. We kennen hun namen, we hebben foto’s van hen, we kennen zelfs de verhalen over hun laatste ogenblikken. We kennen zelfs hun homoseksuele voorkeur en de namen van hun vriendjes en vriendinnetjes.

Dat is in veel mindere mate het geval met de vier joodse mannen en de ene joodse vrouw. Hen kenden we tot voor kort alleen uit de politieregisters van de gemeente Amsterdam. Als gevolg van de publiciteit rond het leggen van de eerst stolpersteine meldden zich nabestaande familieleden van een van hen, nl Isaäc Walvisch. In dezelfde week dook ineens een foto van Salomon Lam op, afkomstig uit het politieregister van een eerdere veroordeling uit 1913 (!) Over twee mannen weten we nu wat meer. Voor de hele groep geldt nog steeds dat we alleen omdat we weten hoe het met hen afliep, ons een voorstelling, maar eigenlijk, nauwelijks een voorstelling, kunnen maken van hun laatste ogenblikken.

de negen stolpersteine

1 Karel August Pekelharing

Hoorn,  6 april 1909 – Gefusilleerd 10 juni 1944 te Bloemendaal (Overveen, duinen)

Zat ondergedoken in Amsterdam, laatst bekende adres Rombout Hogerbeetsstraat 83hs; dit was de woning van zijn vriend Bertus Botterman.

Karel leidde als kunstenaar een onzeker en zwervend bestaan. Hij danste, maar schilderde ook en schreef gedichten. Karels naam komt in 1939 voor op de lijst met ‘links-extremistische personen’ die de Centrale Inlichtingendienst (CID) bijhield. Hij wordt daar omschreven als ’toneelspeler, communist en anti-mil.’ Vanaf het begin van de oorlog moest hij op verschillende plaatsen onderduiken: Utrecht, een tijdje zelfs in Kassel, Den Haag en later in Amsterdam bij zijn vriend Bertus Botterman. Hij trad in besloten kring op als danser en voordrachtskunstenaar. Ook schreef hij onder pseudoniem verzetspoëzie, schimpdichten, pamfletten en een roman.

Hij raakte betrokken bij de uitgave van het illegale blad De Vrije Kunstenaar en de hulpverlening aan Joodse onderduikers. Als lid van de Raad van Verzet (RvV) – een koepelorganisatie van het verzet – nam hij vanaf mei 1943 deel aan overvallen op distributiekantoren, aanslagen op collaborateurs en diverse bevrijdingsacties van gevangenen. Peekelharing hoorde bij de groep van Gerrit van der Veen die zeker 5 mislukte overvallen op het Huis van Bewaring aan de Weteringschans pleegden, doel was om enkele kameraden te bevrijden. Eind maart 1944 vond de Sicherheitspolizei (Sipo) in Den Haag aantekeningen bij een op 28 maart 1944 bij een poging tot arrestatie doodgeschoten RvV-man (Raad van Verzet). Mede op grond van deze notities kon de Sipo de volgende dagen diverse verzetsmensen arresteren, onder wie Pekelharing. Samen met Koen Limpers werd Peekelharing op 6 april gearresteerd in Hotel Americain aan het Amsterdamse Leidseplein en ingesloten in het nabijgelegen Huis van Bewaring aan de Weteringschans. Daar werd hij gemarteld, onder andere door hem een nacht in een ton ijskoud water te laten staan.

Op 10 juni 1944 werd Pekelharing met zes andere verzetsmensen, onder wie leden van zijn verzetsgroep ter dood veroordeeld door een Polizeistandgericht. Nog dezelfde dag werden zij gefusilleerd in de duinen bij Overveen en daar begraven.

2. Mina Sluyter

Amsterdam, 31 mei 1916 –  30 september 1942 te Auschwitz Gearresteerd Amsterdam, 24-7-1942 wegens homoseksualiteit

Op dat moment werd het beroep van Mina opgegeven als naaister; ze woonde in 1942 op de Kerkstraat 378-II. Ze woonde in de Kerkstraat met een niet-joodse vrouw met wie ze daarvoor al op Amstel 178 had gewoond, bij het café (Queen) Mary van Mary Milton. Haar naam is bekend vanwege een aantekening van het Bureau Joodsche Zaken op 24 juli 1942: ‘in bewaring voor homosexualiteit 24-7-1942, ook Jodin, overgebracht naar SD’.  Mina Sluyter had een ‘arische vrouw’ bezocht met wie zij een lesbische relatie zou hebben.  Zij werd twee maanden na haar arrestatie in Auschwitz vermoord.

Enige tijd na het leggen van deze steen werd de Kerkstraat door de gemeente Amsterdam gerenoveerd. De stenen in deze straat (het waren er verschillende) werden verwijderd en opgeslagen. Op 22 april 2022 zijn ze herplaatst. Enkele dagen tevoren werd er tot mijn grote verbazing contact opgenomen door overlevende familieleden Sluijter (ze schrijven het zelf met een ij, en niet zoals de gemeente met een y). Ik had ooit een oproep bij het Joods Digitaal Monument gezet, en die werd uiteindelijk gezien. Gelukkig konden een aantal familieleden bij de herplaatsing van de steen aanwezig zijn, waaronder kinderen (en kleinkinderen) van Mina’s zus en broer. Haar lesbisch zijn was bekend in de familie, maar was geen probleem.

Herplaatsing van de steen voor Mina Sluiter in aanwezigheid van enkele familieleden 22 april 2022
Bloemen voor het huis van Mina Sluyter

3. Samuel Hoepelman

Amsterdam, 28 juni 1896 –  23 april 1943, te Sobibor Gearresteerd Amsterdam, 26 augustus 1942 wegens homoseksualiteit Gedeporteerd naar Westerbork december 1942

Samuel was kantoorbediende en ongehuwd. Hij woonde bij zijn hoogbejaarde ouders, Jacob Hoepelman (Amsterdam 1863) en Alida Hoepelman-Suis (idem) op de Valckenierstraat 35-I. Op 26 augustus 1942 werd hij door de brigadier Van Opijnen bij de zedenpolitie ontboden, evenals Isaäc Walvisch en Salomon Lam.
Van Opijnen rapporteerde aan het Bureau Joodsche Zaken dat Hoepelman ‘meermaals tegennatuurlijke ontucht heeft bedreven met arische jongens, en nog steeds openbare toiletten bezoekt om hen tot ontucht te verleiden’. Het Bureau (Komissaris P.K.) stelde op basis hiervan vast dat deze jood een gevaarlijke homoseksueel was en een ‘Volksschädling’, een schadelijk element. Hij diende definitief uit de maatschappij te wordenverwijderd. In vergelijkbare termen werd gesproken over Isaac Walvisch en Salomon Lam. Bij deze werd bovendien toegevoegd dat hij communist was.

Samuel Hoepelman werd op de dag van zijn arrestatie uitgeleverd aan de SD. In december ’42 werd hij naar Westerbork gestuurd, en van daar op 20 april 1943 naar Sobibor gedeporteerd. Daar werd Samuel Hoepelman op 23 april vergast, 46 jaar oud. Zijn ouders waren enkele weken voor hem, op 26 maart 1943, in hetzelfde kamp omgebracht.

4 . Willem Johan Cornelis Arondéus

Naarden 22 augustus 1894 – Gefusilleerd 1 juli 1943 te Bloemendaal (Overveen, duinen)Beeldend kunstenaar en schrijver. Laatste adres: Singel 65-F te Amsterdam. Homoseksuele verzetsman. Datum arrestatie 1 april 1943

De kunstenaar Willem Arondeus was redelijk succesvol met opdrachten voor kunstwerken in openbare gebouwen. Toen in de loop van 1941 zijn studie over de monumentale schilderkunst in Nederland werd gepubliceerd, bevond Arondéus zich al midden in het verzetswerk. In de lente van dat jaar begon hij de Brandarisbrief te schrijven. Voortdurend spoorde hij aan tot verzet tegen de voorgenomen oprichting van de Kultuurkamer en signaleerde gevallen van culturele collaboratie. In 1942 ging de Brandarisbrief op in De Vrije Kunstenaar, opgericht door de musicus Jan van Gilse die met Arondéus en de beeldhouwer Gerrit Jan van der Veen de redactie ging vormen. Zijn aandeel in de verspreiding van de door Van der Veen en zijn medewerkers ingenieus vervalste persoonsbewijzen, leidde ertoe dat Arondéus en Van der Veen de leiding op zich namen van de op 27 maart 1943 gepleegde aanslag op het Amsterdamse bevolkingsregister, om aldus de mogelijkheid van controle op de in omloop zijnde persoonsbewijzen uit te schakelen. Tot degenen zijn meededen aan deze aanval behoorden ook de couturier Sjoerd Bakker en de celliste en dirigente Frieda Belinfante.  Sjoerd Bakker vervaardigde de valse uniformen. Na de aanslag zorgde loslippigheid onder de deelnemers voor een reeks arrestaties; Arondéus werd op 1 april op zijn onderduikadres gearresteerd. Na door een in het Koloniaal Instituut (thans Koninklijk Instituut voor de Tropen) zetelende Duitse rechtbank ter dood te zijn veroordeeld, werd hij met de voornaamste deelnemers aan de aanslag op 1 juli 1943 in Overveen gefusilleerd. Een gedenksteen aan de gevel van het naast de ingang van de Amsterdamse dierentuin Artis gelegen gebouw herinnert aan de deelnemers van de daar gepleegde aanslag en vermeldt ook de naam van Arondéus. De homoseksualiteit van enkele leden van de Van der Veen groep werd tijdens de rechtszaak als verzwarende factor aangehaald.

5 .Isaac Metzelaar

Amsterdam 22 maart 1874 – Auschwitz 19 augustus 1942 Zonder beroep Wonende Amstellaan 82-ii (thans: Vrijheidslaan) te Amsterdam Joods en Homoseksueel Datum arrestatie 6 juli 1942

Isaäc Metzelaar was al wat ouder: toen hij gearresteerd werd op 6 juli 1942 door de brigadier zedenpolitie, Jasper van Opijnen, vanwege verboden homoseksueel gedrag (nl overtreding van de Verordening van de Rijkscommissaris) was hij al 68 jaar. Hij leefde gescheiden van zijn vrouw Hendel Limkowksi.  Metzelaar woonde in 1941 op de Amstellaan 82-II, na de oorlog Stalinlaan geheten en sinds 1956 Vrijheidslaan,  niet ver van de Amstel.  Metzelaar maakte deel uit van een van de eerste transporten van Amsterdam naar Westerbork, die 15 juli 1942 begonnen. Daar behoorde hij tot de gevangenen die al op 24 juli naar Auschwitz werden gedeporteerd.

6. Salomon Lam

Amsterdam, 24 september 1886 –  13 november 1942 te Auschwitz Gearresteerd  Amsterdam 24 augustus 1942  wegens homoseksualiteit Gedeporteerd naar Westerbork Adres: Nieuwe Achtergracht 107 parterre

Salomon was handelsreiziger en ongehuwd. Hij stond al sinds 1910 bekend bij de Amsterdamse politie als bezoeker van een jongensbordeel, zoals uit onderzoek van Theo van der Meer bleek. In 1910 was dit niet strafbaar, maar de zaak speelde een rol bij de discussie over de invoering van art 248bis. Lam was ook een van de eersten die gearresteerd werd toen de wet eenmaal was ingevoerd. In 1912 werd Lam in Utrecht gearresteerd en opgesloten in de gevangenis aan het Wolvenplein daar. Hij stond ook bekend als Karel en was bijziend. Op 29 januari 1914 werd hij weer vrijgelaten. Een psychiatrisch rapport uit die tijd over hem laat zien hoe men over homoseksuele joden dacht:

Salomon Lam op politiefoto (Stadsarchief Amsterdam)

Hij was “raar”, “een raar ventje”, “een halve gare”, “idioot”, “brutaal”, “verbrassend”, “arrogant”, “gemeen in zijn mond”, “babbelig”, “zeer coquet”, “een eigenaardig type”, “een blagueur”, zelfs “een Don Juan tegenover vrouwen”. Hij waste zich te vaak en nog wel over het hele lijf. Als kind op school had hij altijd een druipneus. “Idiotie” kwam in zijn familie veelvuldig voor en zijn vader had syfilis gehad. Terwijl hij al jaren dezelfde betrekking had, beweerde het rapport dat hij er geen kon houden. De “halve gare” had al een eerdere veroordeling achter de rug. Hospita’s en buren, soms getipt door de politie, bespioneerden hem als hij bezoek ontving. Hij was meermalen hardhandig op straat gesmeten. (Uit: Theo van der Meer, De ‘verkeerde’ nering van de Kaak. Ons Amsterdam 56, april 2004)

Volgens het Amsterdamse politierapport van 1942 was zijn adres Nieuwe Achtergracht 107 parterre, de woning van het bejaarde echtpaar Emanuel en Mirjam Mossel-Mulder. Op 26 augustus 1942 werd hij door Jasper van Opijnen van de zedenpolitie ontboden, en gearresteerd,  op dezelfde dag als Samuel Hoepelman en Isaäc Walvisch. Van Opijnen rapporteerde aan het Bureau Joodsche Zaken, in dezelfde bewoordingen als hij bij Hoepelman deed, dat Lam ‘arische’ jongens tot ontucht verleidde. Het Bureau stelde op basis hiervan vast dat deze jood een gevaarlijke homoseksueel was en een schadelijk element dat definitief uit de maatschappij moest worden gebannen. Medewerker Kaper van het Bureau wist bovendien dat Salomon een communist was. Dit woord is onderstreept. Salomon Lam, jood èn homo èn communist, werd dezelfde dag nog uitgeleverd aan de SD en via Westerbork naar Auschwitz gedeporteerd. Daar werd hij op 13 november 1942 vermoord, 56 jaar oud.

7. Isaäc Walvisch

Amsterdam, 21 september 1888 – 14 september 1942 te Auschwitz Gearresteerd Amsterdam, 26 augustus 1942, wegens homoseksualiteit Gedeporteerd naar Westerbork Adres: Kromme Mijdrechtstraat 6II

Bij het leggen van de stolperstein was ook Willy Walvisch aanwezig, zij had haar oom Isaäc nog gekend als 8 jarig meisje. Hij kwam vaak bij haar ouders eten. Hij was een grote, opgewekte man, die officieel marktkoopman was, maar het liefste als entertainer in allerlei clubs optrad. Eind jaren twintig en gedurende de jaren dertig vroeg hij regelmatig financiële ondersteuning bij de gemeentelijke sociale dienst van Amsterdam aan. Daar was ook bekend dat hij homoseksueel was. Het ligt in de rede te vermoeden dat dit gegeven via de sociale dienst ook aan de politie van Amsterdam was doorgegeven en er zo toe heeft geleid dat Walvisch in 1942 door de zedenpolitie werd opgepakt met fatale gevolgen.

Simone Walvisch sprak bij het leggen van de steen over haar oudoom Isaäc:

Hij was homosexueel en kwam daar ook voor uit, hoewel dat in de regel nog als een schande werd gezien. Hij kwam regelmatig eten op de Raamgracht, ook bij mijn vaders neef Ies en Nelly. Hun dochter Willy vertelde dat hij in de oorlog een keer bij hen kwam eten en alvast een boterkoekje had gekocht voor later op de avond, omdat zijn vriend bij hem op bezoek zou komen. Heeft haar vader Ies dat boterkoekje verstopt… Elk half uur speelde het carillon van de Zuidertoren het lied ‘Zie de leliën op het veld’. Na het eten moest Isaac om half 8 weer vertrekken, want om 8 uur moest hij thuis zijn vanwege spertijd. Isaac zei dan: “Ich komm mit der Lelie und ich gehe mit der Lelie.”

In 1942 woonde hij op een kamer op de Amstellaan 27 II hoog. Op dat adres staan op dat moment nog twee gezinnen ingeschreven: de familie Van Gelder (3 personen) en de familie Lopes Cardozo (4 personen). Allen zijn in een concentratiekamp omgekomen.

Op 26 augustus 1942 werd Walvisch door de zedenpolitie opgepakt. Dat was op dezelfde dag als Samuel Hoepelman (zie boven). Hij bleef niet lang in arrest en werd op 10 september naar Westerbork gestuurd en de volgende dag naar Auschwitz. Op 14 september 1942 werd Isaäc Walvisch vergast, 53 jaar oud, volgens zijn nicht Willy met ster en roze driehoek.

Salomon, Simon en Isaäc Walvisch in 1908

8. Sjoerd Bakker

Leeuwarden 10 juni1915 – Gefusilleerd: 1 juli 1943 te Bloemendaal (Overveen, duinen) Homoseksuele verzetsman. Datum arrestatie: 1 april 1943 Adres: Vondelstraat 24 Amsterdam

Sjoerd Bakker was als zelfstandig kleermaker/ontwerper werkzaam in zijn woning aan de Vondelstraat in Amsterdam. Hij was daarin zeer succesvol. Vanaf 1942 verleende Sjoerd Bakker hulp aan (Joodse) onderduikers. Hij verzorgde bonkaarten en persoonsbewijzen en hielp Joden hun inboedels illegaal onder te brengen. In eerste instantie werkte hij zelfstandig, later kwam hij in contact met de Persoonsbewijzencentrale die zich bezig hield met het vervalsen en stelen van persoonsbewijzen voor onderduikers. In februari en maart 1943 was hij direct betrokken bij de aanslag op het Amsterdamse Bevolkingsregister. Hij maakte de politie-uniformen die nodig waren voor de aanslag. De benodigde stof verkreeg hij via relaties bij de Hollandia Confectiefabrieken Kattenburg. Na de aanslag dook hij onder, maar werd na vijf dagen gearresteerd. In juni 1943 werd hij door een SS- und Polizeigericht samen met 11 andere die aan de aanslag op het Bevolkingsregister hadden deel genomen ter dood veroordeeld. Op 1 juli 1943 werden zij gefusilleerd in de duinen bij Overveen en in een massagraf begraven.

9. Frieda Belinfante

Amsterdam 10 mei 1904 – Santa Fe (USA) 5 maart 1995 Adres in Amsterdam in de oorlog: Jacob Obrechtstraat 64

De vader van Frieda Belinfante was een Joodse pianist, haar moeder is niet Joods. Ze groeide op in een gezin met drie kinderen. Al op jonge leeftijd moeten alle kinderen verplicht een instrument bespelen. Frieda kiest voor de cello. Als Frieda zestien jaar is wordt ze verliefd op componiste Henriëtte Bosmans en ze wonen zeven jaar samen.  Eind jaren dertig richt ze haar eigen orkest op ‘Het Klein Orkest’ en wint als enige vrouwelijke kandidaat het door Herman Scherchen georganiseerde dirigentenconcours.

Bij het aanbreken van de oorlog kan ze haar werkzaamheden als dirigente niet meer voortzetten. Ze sluit zich aan bij de verzetsgroep van Gerrit van der Veen en Willem Arondéus. Daar helpt ze met het vervalsen van persoonsbewijzen. Ook spoort ze vrienden en kennissen aan om hun eigen persoonsbewijs ‘te verliezen’ zodat ze een nieuw kunnen aanvragen. Ze helpt bij de voorbereiding voor de aanslag op het bevolkingsregister aan de Plantage Middenlaan waarmee ze de gegevens van onder andere 70.000 Amsterdamse Joden willen vernietigen. De aanslag mislukt. Bij de aanslag is Belinfante zelf niet aanwezig (ze zat mogelijk mogelijk op het dak nabij).  Alle directe plegers van de aanslag worden niet veel later opgepakt; ze zijn waarschijnlijk verraden.

Belinfante verkleedt zich als man onder de naam Hans Kroon en gaat zo een tijd onherkenbaar door het leven. Haar eigen moeder herkent haar niet. Als ze weer het gevoel heeft niet langer veilig te zijn duikt ze eerst een periode onder bij twee lesbische vriendinnen in Laren. Daar krijgt ze te horen dat de SD haar op de hielen zit en ze neemt de beslissing om het land uit te vluchten.  Samen met een van de vriendinnen uit Laren vlucht ze via de pilotenlijn via Parijs naar Zwitserland. Na de oorlog keert ze terug in Nederland maar aardt daar niet zo goed, mede omdat ze als vrouw niet meer aan het werk komt als dirigent. Ze besluit naar de Verenigde Staten te emigreren. Belinfante vertelt later in een interview dat ze in een verkeerde tijd geboren is en veel meer uit het leven had kunnen halen. Hiermee refereert ze zowel aan haar carrière als dirigent als aan haar homoseksualiteit.

Publiciteit

Het leggen van de stolpersteine kreeg ruime aandacht in de media. Het NOS journaal, Radio 1, The Guardian, de NRC, het Parool, de Leeuwarder Courant en de Trouw besteedden er aandacht aan.

In de middag van 8 oktober nodigde het NIOD nabestaanden, onderzoekers en andere betrokkenen uit voor een lunch. Het was de eerste keer dat het NIOD aandacht aan dit onderwerp besteedde. NIOD-directeur Martijn Eickhoff bevestigde dat onderzoek naar de positie en lotgevallen van homoseksuele Joden en verzetsmensen meer aandacht verdient, ook van het NIOD.

Met dank aan : COC Nederland, gemeente Amsterdam, Theo van der Meer en Simone Walvisch .foto’s Sjaan van der Jagt